ECLI:NL:RBDHA:2023:19892

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 december 2023
Publicatiedatum
15 december 2023
Zaaknummer
NL23.37226
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eerste beroep bewaring in het bestuursrecht met betrekking tot verblijf in politiecel en detentieomstandigheden

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 december 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring die aan eiser is opgelegd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, die de Marokkaanse nationaliteit heeft, heeft op 20 november 2023 de maatregel van bewaring opgelegd gekregen, waarna hij één nacht in een politiecel heeft doorgebracht voordat hij in het detentiecentrum werd geplaatst. Eiser betwist de rechtmatigheid van deze maatregel en stelt dat hij direct doorgeplaatst had moeten worden naar het detentiecentrum. De rechtbank heeft de zaak op 6 december 2023 behandeld, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. G. Cambier, en de staatssecretaris werd vertegenwoordigd door mr. V. Senczuk.

De rechtbank overweegt dat de maatregel van bewaring rechtmatig is, omdat eiser niet heeft voldaan aan zijn vertrekplicht en er een risico bestaat dat hij zich aan het toezicht zal onttrekken. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin is geoordeeld dat tijdelijke plaatsing in een politiecel is toegestaan om het vervoer naar een detentiecentrum te regelen. Eiser heeft niet kunnen onderbouwen dat de detentieomstandigheden in het detentiecentrum niet meer voldoen aan de eisen, en de rechtbank concludeert dat er voldoende gronden zijn om de maatregel van bewaring te handhaven.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is de mogelijkheid om hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.37226

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. V. Senczuk),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. G. Cambier).

Procesverloop

Bij besluit van 20 november 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw [1] opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 6 december 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] 1982 en de Marokkaanse nationaliteit te hebben.
Verblijf in politiecel
2. Eiser stelt dat hij één nacht in een politiecel heeft doorgebracht voordat hij in het detentiecentrum is geplaatst. Hij meent dat hij direct doorgeplaatst had moeten worden en de maatregel van bewaring daarom van meet af aan onrechtmatig is. Hij verwijst daarbij naar een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch, van 24 oktober 2023. [2] Subsidiair stelt eiser dat verweerder had moeten aantonen dat directe doorplaatsing naar het detentiecentrum onmogelijk was in het geval van eiser, waardoor hij een nacht in de politiecel moest verblijven.
3. In de uitspraak van 13 augustus 2021 [3] heeft de Afdeling [4] geoordeeld dat tijdelijke plaatsing in een politiecel mag om het vervoer naar en de plaatsing in een speciale inrichting te regelen. In die zaak is de vreemdeling binnen 24 uur na inbewaringstelling overgeplaatst naar het detentiecentrum. Dat was volgens de Afdeling voldoende tijdelijk. In een uitspraak van 16 november 2022 [5] heeft de Afdeling een periode van meerdere dagen, bij ontbreken van een afdoende motivering daarvoor, te lang geacht.
4. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat de Afdeling in haar uitspraak van 13 augustus 2021 niet expliciet heeft geoordeeld dat de tijd die is gemoeid met het regelen van vervoer en plaatsing in een speciale inrichting maximaal 24 uur mag zijn, maar zij heeft enkel geoordeeld dat verweerder in de zaak die voorlag rechtmatig heeft gehandeld, omdat de vreemdeling binnen 24 uur na inbewaringstelling naar het detentiecentrum is gebracht. Daarnaast heeft de Afdeling in de uitspraak van 16 november 2022 geoordeeld dat een periode van meerdere dagen, zonder afdoende motivering daarvoor, te lang is. Nu aan eiser op 19 november 2023 de maatregel van bewaring is opgelegd en eiser op 20 november 2023 in het detentiecentrum is geplaatst, heeft eiser uiteindelijk niet meer dan één nacht in de politiecel verbleven. De rechtbank acht dit niet onredelijk. Gelet daarop is de rechtbank van oordeel dat verweerder in dit kader rechtmatig heeft gehandeld.
Maatregel van bewaring
5. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft als zware gronden [6] vermeld dat eiser:
- 3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;- 3f. zich zonder noodzaak heeft ontdaan van zijn reis- of identiteitsdocumenten;- 3h. tot ongewenst vreemdeling is verklaard als bedoeld in artikel 67 van de Wet of tegen hem een inreisverbod is uitgevaardigd met toepassing van artikel 66a, zevende lid, van de Wet;
en als lichte gronden [7] vermeld dat eiser:
- 4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
6. Verweerder heeft ter zitting de zware grond 3f laten vallen, zodat deze niet langer aan de maatregel ten grondslag ligt.
7. Eiser betwist de zware gronden 3c en 3h en de lichte grond 4d. Ten aanzien van de zware grond 3c stelt eiser dat het belang van zijn kinderen zwaarder weegt dan het belang van verweerder, dus van hem niet verlang kan worden dat hij vertrekt. Wat betreft de zware grond 3h stelt eiser dat hierbij twee mogelijkheden worden benoemd, maar verweerder kan er slechts één handhaven. Ten aanzien van lichte grond 4d stelt eiser dat zijn ouders hem financieel onderhouden.
8. De rechtbank is van oordeel dat de zware gronden 3c en 3h terecht aan eiser worden tegengeworpen. Bij beschikking van 3 januari 2017 is tegen eiser een zwaar inreisverbod uitgevaardigd, maar hij heeft geen gevolg gegeven aan zijn vertrekplicht. Ook de lichte grond 4d wordt terecht aan eiser tegengeworpen. Hierbij is van belang dat, hoewel hij naar eigen zeggen wordt onderhouden door zijn ouders, eiser niet zelfstandig over voldoende middelen beschikt. Deze gronden zijn voldoende om de maatregel van bewaring te dragen. Verweerder heeft op grond hiervan terecht een risico aangenomen dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken.
Zicht op uitzetting
9. Eiser stelt dat hij eerder in bewaring is gesteld en deze maatregelen hebben niet geleid tot uitzetting. Hij betwijfelt dan ook of er zicht op uitzetting is in zijn specifieke geval. In dat kader mist eiser een overzicht van eerdere maatregelen in het dossier en hij meent dat sprake moet zijn van nieuwe omstandigheden ten opzichte van een voorgaande inbewaringstelling.
10. Er bestaan geen aanknopingspunten voor het algemeen oordeel dat het zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn ten aanzien van Marokko ontbreekt. [8] Hiervan is ook in de specifieke situatie van eiser geen sprake. Het enkele feit dat eiser niet eerder is uitgezet maakt niet dat op voorhand zicht op uitzetting op dit moment ontbreekt. Verweerder is daarbij niet gehouden om een volledig overzicht van alle voorgaande maatregelen van bewaring aan het digitale dossier toe te voegen. Zoals eerder geoordeeld zijn er voldoende gronden aanwezig om eiser in bewaring te stellen en daarbij zijn geen nieuwe omstandigheden ten opzichte van een vorige inbewaringstelling vereist.
Detentieomstandigheden
11. Eiser stelt dat het dagprogramma in het detentiecentrum recentelijk gewijzigd is. Er is nu slechts vier uur recreatie en hij mag één uur naar buiten. Volgens eiser voldoen de detentieomstandigheden daarom niet meer aan de eisen en hij betwijfelt of het detentiecentrum nog wel als gespecialiseerde inrichting aangemerkt kan worden.
12. De Afdeling heeft bij uitspraak van 21 juli 2022 [9] geoordeeld dat het detentiecentrum Rotterdam kan worden aangemerkt als een inrichting voor bewaring als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de Terugkeerrichtlijn. Eiser heeft niet kunnen onderbouwen dat de omstandigheden aldaar zodanig zijn gewijzigd dat hier niet meer vanuit kan worden gegaan. Bovendien kan de bewaringsrechter volgens de Afdeling niet oordelen over de wijze waarop feitelijk uitvoering wordt gegeven aan het regime binnen het detentiecentrum waar de vreemdeling in bewaring is gesteld. [10] Daarvoor staan andere rechtsmiddelen open, zoals beklag.
Ambtshalve toets [11]
13. Tot slot leidt ambtshalve toetsing niet tot het oordeel dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was.
Conclusie
14. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
15. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van mr. J. de Winter, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
4.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
6.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
7.Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
8.Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 8 augustus 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3033.
11.Op grond van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 8 november 2022 in de gevoegde zaken C-704/20 en C-39/21 en - in aansluiting hierop - ook de uitspraak van de Afdeling van 26 juli 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2829.