ECLI:NL:RBDHA:2023:2020

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 februari 2023
Publicatiedatum
22 februari 2023
Zaaknummer
NL22.21269
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de afwijzing van een asielaanvraag van een Egyptische nationaliteit op basis van deelname aan demonstraties en politieke overtuiging

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 februari 2023 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Egyptische eiser. De eiser had eerder asiel aangevraagd, maar zijn aanvraag was afgewezen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De rechtbank had eerder, op 25 februari 2022, het beroep van de eiser gegrond verklaard en het besluit van 21 september 2021 vernietigd, omdat de staatssecretaris onvoldoende had gemotiveerd waarom de vrees van de eiser voor vervolging bij terugkeer naar Egypte niet aannemelijk was. In het bestreden besluit van 23 september 2022 werd de asielaanvraag opnieuw afgewezen, waarbij verweerder stelde dat de eiser niet geloofwaardig was in zijn verklaringen over zijn oproep voor militaire dienst en zijn veroordeling in Egypte.

De rechtbank heeft de zaak op 23 januari 2023 behandeld, waarbij de eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren. De rechtbank heeft de argumenten van de eiser beoordeeld, waaronder zijn deelname aan demonstraties in Egypte en de gevolgen daarvan. De rechtbank oordeelde dat de motivering van de staatssecretaris niet voldeed, omdat deze niet voldoende rekening hield met de recente informatie over de situatie in Egypte en de risico's voor demonstranten. De rechtbank concludeerde dat de eiser aannemelijk had gemaakt dat hij in de negatieve belangstelling van de Egyptische autoriteiten staat en dat hij bij terugkeer een reëel risico loopt op ernstige schade.

De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en de staatssecretaris opgedragen om binnen zestien weken een nieuw besluit te nemen, met inachtneming van de uitspraak. Tevens is de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van de eiser, die zijn vastgesteld op € 1.674,-. Deze uitspraak benadrukt de noodzaak voor een zorgvuldige beoordeling van asielaanvragen, vooral in het licht van de mensenrechtensituatie in het land van herkomst.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.21269

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser,

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. B. Anik),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. A.A. Wildeboer).

ProcesverloopBij besluit van 21 september 2021 heeft verweerder de asielaanvraag van eiser afgewezen als ongegrond. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

Bij uitspraak van 25 februari 2022 is het beroep van eiser door deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, gegrond verklaard en is het besluit van 21 september 2021 vernietigd (ECLI:NL:RBGEL:2022:1009).
Bij besluit van 23 september 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser opnieuw afgewezen als ongegrond.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 23 januari 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Ook is een tolk verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
1.1.
Naar het oordeel van de rechtbank kan de motivering die verweerder aan de afwijzing van de asielaanvraag ten grondslag heeft gelegd, geen stand houden. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
1.2.
Eiser is van Egyptische nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] . Aan zijn asielaanvraag heeft hij ten grondslag gelegd dat hij tussen 2011 en 2020 heeft deelgenomen aan verschillende demonstraties en hierdoor meerdere keren is aangehouden. In september 2019 is hij naar aanleiding van deelname aan een demonstratie gearresteerd, zeven dagen gedetineerd en mishandeld. Eiser is in februari 2020 uit Egypte vertrokken. Eiser was bang dat hij zou worden aangeklaagd. Ook wil hij zijn dienstplicht niet vervullen. Eiser heeft verklaard dat hij tijdens zijn verblijf in Nederland een oproep heeft ontvangen om te verschijnen voor de rechtbank in Egypte. De oproep is in kopie overgelegd. Hij wordt beschuldigd van deelname aan demonstraties en lidmaatschap van een verboden groep.
1.3.
Bij besluit 21 september 2021 heeft verweerder de asielaanvraag van eiser afgewezen als ongegrond. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld. In beroep heeft eiser een (kopie van) een rechtbankvonnis overgelegd, waarbij hij stelt te zijn veroordeeld en op een terrorismelijst te zijn geplaatst. Het beroep is gegrond verklaard en voornoemd besluit is vernietigd bij uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, van 25 februari 2022.
De uitspraak staat in rechte vast, omdat er geen rechtsmiddel tegen is aangewend.
1.4.
Verweerder heeft eiser aanvullend gehoord op 13 juni 2022 en heeft een (aanvullend) voornemen uitgebracht op 19 juli 2022. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
  • identiteit, nationaliteit en herkomst;
  • betrokkenheid bij Altras Ahly;
  • deelname aan demonstraties in de periode 2011-2019;
  • meerdere aanhoudingen door de politie en één arrestatie in september 2019;
  • oproep om te verschijnen voor de rechtbank en vonnis met opname op terroristenlijst;
  • dienstweigering.
Verweerder acht de elementen 1 t/m 4 geloofwaardig. Verweerder heeft de asielaanvraag opnieuw afgewezen omdat hij niet geloofwaardig acht dat eiser is opgeroepen voor militaire dienst, voor de rechtbank, dan wel is veroordeeld en op de terrorismelijst is geplaatst. In dit verband heeft verweerder gesteld dat de oproep en het rechtbankvonnis niet kunnen worden onderzocht door Bureau Documenten of het ministerie van Buitenlandse Zaken, dat eiser geen concrete en overtuigende verklaring heeft waarom hij de originele stukken niet kan opvragen en dat de stukken, gelet op de inhoud, niet betrouwbaar zijn. Ook heeft eiser niet onderbouwd dat hij is opgeroepen voor militaire dienst en heeft hij niet aannemelijk gemaakt dat de vrijstelling niet meer voor hem geldt. Verweerder acht daarom niet aannemelijk dat eiser in de negatieve belangstelling van de Egyptische autoriteiten staat en concludeert dat uit eisers verklaringen niet blijkt dat hij kan worden aangemerkt als vluchteling of dat eiser bij uitzetting een reëel risico loopt op ernstige schade. Om die reden komt eiser niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000), aldus verweerder.
1.5.
Eiser heeft zijn zienswijze ingebracht.
2. Verweerder heeft in het bestreden besluit, onder verwijzing naar het voornemen, de aanvraag afgewezen.
3. Eiser is het hier niet mee eens. Op wat eiser hiertegen heeft aangevoerd gaat de rechtbank – voor zover van belang – hieronder in.
Oordeel rechtbank
4.1.
In geschil is de beoordeling of eiser aannemelijk heeft gemaakt dat hij vanwege deelname aan demonstraties in Egypte in de negatieve belangstelling van de Egyptische autoriteiten staat (gegronde vrees voor vervolging) en of hij bij terugkeer een reëel risico loopt op ernstige schade.
4.2.
Het uitgangspunt voor de beoordeling van onderhavig beroep is als volgt.
In de voornoemde uitspraak van 25 februari 2022 heeft de rechtbank geoordeeld dat verweerder terecht aan eiser heeft tegengeworpen dat hij niet onverwijld asiel heeft aangevraagd, dat hij geen verschoonbare reden had voor het tweemaal missen van zijn meldplicht en dat deze twee omstandigheden op voorhand afbreuk doen aan de gestelde noodzaak voor internationale bescherming. Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat verweerder niet ten onrechte heeft gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij is opgeroepen voor dienstplicht, dan wel dat sprake is van dienstweigering, omdat hij een vrijstelling heeft tot zijn 28e en hij de stelling verder niet heeft onderbouwd. De rechtbank heeft het eerdere besluit vernietigd omdat (r.o. 6.1) verweerder onvoldoende had gemotiveerd waarom de oproep om voor de rechtbank te verschijnen niet aannemelijk is en (r.o. 7.3) omdat verweerder het (kopie) rechtbankvonnis, waarbij eiser op een terrorismelijst zou zijn geplaatst, onvoldoende had betrokken in zijn beoordeling.
4.3.
Wat eiser in beroep heeft aangevoerd over het niet onverwijld melden voor asiel, dan wel het twee keer missen van zijn meldplicht, kan niet slagen. Eiser heeft geen beroep ingesteld tegen de voornoemde uitspraak. De tegenwerpingen staan daarom in rechte vast.
4.4.
Met betrekking tot de dienstplicht heeft verweerder zich, onder verwijzing naar de voornoemde uitspraak, niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat, zolang eiser vrijstelling heeft van de militaire dienst en niet is opgeroepen, er van dienstweigering geen sprake is. Verweerder stelt in dit verband terecht dat niet gebleken is dat de vrijstelling niet langer van toepassing is of dat eiser een oproep voor de dienstplicht heeft ontvangen. Eiser heeft dit niet nader onderbouwd. De verschillende rapporten en algemene landeninformatie, waar eiser op heeft gewezen, laat dit onverlet. Verder heeft verweerder terecht gesteld dat in het bestreden besluit inhoudelijk is beoordeeld of er sprake is van ernstige gewetensbezwaren op grond waarvan eiser in aanmerking zou kunnen komen voor een verblijfsvergunning en dat eiser dit niet gemotiveerd heeft betwist.
4.5.
Het betoog van eiser dat verweerder geen terughoudendheid van hem kan verlangen in zijn politieke activiteiten na terugkeer, slaagt. In het verweerschrift is verweerder op dit standpunt teruggekomen. Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder toegelicht dat ervan moet worden uitgegaan dat eiser een fundamentele politieke overtuiging heeft en dat hij na terugkeer opnieuw zal gaan demonstreren. Volgens verweerder maakt dit alsnog niet aannemelijk dat eiser daardoor te vrezen heeft, omdat hij een marginale rol had bij de demonstraties.
4.6.
Gelet op het gewijzigd standpunt van verweerder is sprake van een motiveringsgebrek in het bestreden besluit. Het beroep is reeds hierom gegrond. In het kader van finale geschilbeslechting zal de rechtbank onderzoeken of, met toepassing van artikel 8:72 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), de rechtsgevolgen van het besluit in stand kunnen blijven. Daartoe overweegt zij als volgt.
5. Eiser heeft aangevoerd dat de rechtsgevolgen niet in stand kunnen blijven, omdat het gewijzigd standpunt de essentie van zijn asielrelaas raakt en hij bij terugkeer te vrezen heeft vanwege deelname aan demonstraties. Verder heeft eiser aangevoerd dat verweerder de voornoemde uitspraak van 25 februari 2022 niet heeft gevolgd. Daartoe heeft eiser gesteld dat verweerder de overgelegde oproep om te verschijnen voor de rechtbank en het vonnis niet heeft onderzocht en ten onrechte niet in onderlinge samenhang aannemelijk heeft geacht, nu geloofwaardig is geacht dat eiser eerder is gedetineerd en mishandeld.
6.1.
In het voornemen, dat door verweerder is ingelast in het bestreden besluit, heeft verweerder betrokken dat uit recente informatie blijkt dat ook doorsnee demonstranten in Egypte het risico lopen om te worden vervolgd. Verweerder heeft hierbij gewezen op twee artikelen van Amnesty International [1] en een rapport van Human Rights Watch. [2]
De rechtbank acht het gewijzigd standpunt van verweerder niet te rijmen met deze motivering en de gehanteerde landeninformatie.
6.2.
Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) volgt dat, gelet op de integrale geloofwaardigheidsbeoordeling van een asielrelaas, de waarde die aan een door een vreemdeling overgelegd document toekomt, moet worden bezien in het licht van de - overige - door de vreemdeling afgelegde verklaringen en het asielrelaas als geheel, en tegen de achtergrond van wat algemeen bekend is over de situatie in diens land van herkomst. [3]
6.3.
Naar het oordeel van de rechtbank ontbreekt een dergelijke noodzakelijke motivering in deze zaak. In het kader van zijn onderzoeksplicht heeft verweerder eiser weliswaar gehoord over de overgelegde (kopieën) van de oproep om te verschijnen voor de rechtbank en over het rechtbankvonnis en heeft verweerder een standpunt ingenomen over eisers verklaringen in dit verband, maar verweerder heeft nagelaten om zijn standpunt over de oproep en veroordeling en de gestelde vrees bij terugkeer, te relateren aan bij hem bekende bronnen met algemene en specifieke informatie over de situatie in Egypte, of aan zijn ervaringen met de beoordeling van de geloofwaardigheid van vergelijkbare asielrelazen van andere vreemdelingen. [4] Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat in het door verweerder in het verweerschrift aangehaalde algemeen ambtsbericht inzake Egypte, van november 2021 is vermeld:
“In de tweede helft van september 2019 vond een golf aan arrestaties in Egypte plaats door de autoriteiten van vermeende opposanten. Het ging hierbij, aldus AI, om de grootste arrestatiegolf sinds president al-Sisi aan de macht kwam. Ongeveer 2.300 personen werden opgepakt, onder wie ten minste 111 minderjarigen. De meesten van de gearresteerde personen werden beschuldigd van "hulp aan een terroristische groepering", "verspreiding van valse informatie", "misbruik van sociale media" en "deelname aan ongeoorloofde protesten". De autoriteiten gelastten hun detentie in afwachting van de uitkomst van onderzoeken, ongeacht hun individuele omstandigheden. In sommige gevallen volgde een arrestatie. Een deel van de gearresteerden werd na enkele dagen weer in vrijheid gesteld.” (pagina 81).
“(…) Volgens een lokale mensenrechtenorganisatie breidden veiligheidstroepen in september 2020 hun aanwezigheid in het centrum van Caïro uit en gingen ze door met het zoeken en arresteren van burgers rond de verjaardag van de protesten van september 2019” (pagina 81).
“In een rapport van maart 2020 stelde mensenrechtenorganisatie HRW dat mishandeling en foltering in detentiefaciliteiten in Egypte systematisch en wijdverspreid plaatsvinden. (…)
De door de VN geraadpleegde bronnen meldden daarnaast het toenemen van seksueel geweld en het gebruik van excessief geweld door de Egyptische autoriteiten en veiligheidsdiensten jegens demonstranten sinds 2011, met duizenden dodelijke slachtoffers tot gevolg. Marteling en mishandeling door veiligheidsdiensten, politie en ander overheidspersoneel kon in de verslagperiode veelal plaatsvinden in een klimaat van straffeloosheid.” (Pagina 70).
6.4.
In de uitspraak van 25 februari 2022 heeft de rechtbank geoordeeld dat verweerder, zonder nadere onderbouwing, ondeugdelijk had gemotiveerd waarom de legale uitreis van eiser, gelet op zijn gemotiveerde betwisting en verwijzing naar het algemeen ambtsbericht, ongeloofwaardig maakt dat hij in de negatieve belangstelling van de Egyptische autoriteiten staat. In het verweerschrift heeft verweerder opnieuw, zonder nadere onderbouwing, gesteld dat eiser in 2020 zijn land van herkomst legaal heeft kunnen verlaten en dat dit de conclusie draagt dat hij niet in de negatieve belangstelling van de autoriteiten staat.
Conclusie en gevolgen
7. Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank geen aanleiding om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten. De rechtbank is met eiser van oordeel dat verweerder geen recht heeft gedaan aan de uitspraak van 25 februari 2022 en dat hij zich onvoldoende gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van gegronde vrees voor vervolging of dat hij een reëel risico loopt op ernstige schade. Dit betekent dat eiser gelijk krijgt in zijn beroep. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen en verweerder opdragen een nieuw besluit te nemen, met inachtneming van wat in deze uitspraak is overwogen. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zestien weken.
8. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op om binnen zestien weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit op de asielaanvraag van eiser te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F. Sijens, rechter, in aanwezigheid van A.J. van Bruggen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Van 22 juli 2019
2.Human Rights Watch (2021). World Report 2021, Egypt.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 15 november 2016, ECLI:NL:RVS:2016:3009.
4.Zie de uitspraak van de ABRvS van 13 april 2016, ECLI:NL:RVS:2016:890, onder 8. en 8.3.