In deze zaak heeft eiser, geboren op [geboortedatum] en van Iraanse nationaliteit, op 8 december 2020 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend bij de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De staatssecretaris heeft deze aanvraag bij besluit van 30 november 2021 ongegrond verklaard. Echter, de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft dit besluit op 21 oktober 2021 vernietigd en de staatssecretaris opgedragen een nieuw besluit te nemen. Eiser heeft de staatssecretaris op 27 juni 2023 in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag en heeft op 26 juli 2023 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit.
De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank heeft vastgesteld dat de wettelijke beslistermijn van zes maanden, zoals bepaald in artikel 42 van de Vreemdelingenwet 2000, is overschreden. Eiser heeft de staatssecretaris rechtsgeldig in gebreke gesteld en meer dan twee weken zijn verstreken sinds deze ingebrekestelling. Hierdoor is het beroep kennelijk gegrond.
De rechtbank heeft de staatssecretaris opgedragen om binnen acht weken na de dag van verzending van de uitspraak alsnog een besluit op de asielaanvraag van eiser bekend te maken. Tevens is er een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. De rechtbank heeft de staatssecretaris ook veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 418,50. Deze uitspraak is gedaan door mr. J.Y.B. Jansen, rechter, en openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.