1.2Eiser is naar aanleiding van zijn aanvraag medisch onderzocht. In het medisch rapport van 29 juli 2021 is geconcludeerd dat bij eiser sprake is van een persoonlijkheidsstoornis en een psychische aandoening van traumatische aard (PTSS). Bij geen van beide kan volgens de verzekeringsarts gesproken worden van een causaal verband met de militaire dienst (dienstverband). De persoonlijkheidsstoornis is te herleiden tot aanleg en predispositie. Dit blijkt ook uit een eerder medisch onderzoek uit 2011 naar aanleiding van een eerdere aanvraag van eiser voor een militair invaliditeitspensioen. Het PTSS moet worden toegerekend aan een geweldsincident uit 2009. Bij het primaire besluit heeft verweerder de aanvraag van eiser afgewezen onder verwijzing naar het medisch rapport van 29 juli 2021.
Wat heeft verweerder besloten?
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Verweerder heeft in bezwaar aan een verzekeringsarts een reactie gevraagd op medische stukken die eiser tijdens de aanvraagprocedure aan verweerder heeft overlegd. Deze heeft bij brief van 20 februari 2022 geconcludeerd dat de bevindingen uit het medisch rapport van 29 juli 2021 kunnen worden gehandhaafd. Verweerder ziet daarom geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van het medisch rapport van 29 juli 2021.
Wat vindt eiser in beroep?
3. Eiser betwist dat er geen sprake is van dienstverband. Hij stelt dat de verzekeringsartsen de inhoud van de door eiser overgelegde medische stukken onvoldoende in hun bevindingen en conclusies hebben betrokken. Eiser verzoekt de rechtbank een contra-expertise in te winnen.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. Bij de beoordeling stelt de rechtbank voorop dat het aan verweerder is om naar aanleiding van een aanvraag voor een militair invaliditeitspensioen medisch onderzoek te laten uitvoeren en op basis daarvan een beoordeling te verrichten van de invaliditeit van de aanvrager en het verband met de dienst. Als verweerder op grond van het medisch onderzoek concludeert dat geen sprake is van invaliditeit met dienstverband, ligt het vervolgens op de weg van eiser om de conclusies van de door verweerder gevolgde medische advisering gemotiveerd in twijfel te trekken. Het is dus aan eiser om twijfel te zaaien over de conclusie van verweerder dat van invaliditeit met dienstverband in zijn geval geen sprake is. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraak van de hoogste ambtenarenrechter van 4 april 2019 (ECLI:NL:CRVB:2019:1214). Voor het kader van de rechterlijke beoordeling verwijst de rechtbank tevens naar de uitspraak van de hoogste ambtenarenrechter van 30 juni 2017 (ECLI:NL:CRVB:2017:2226). 5. De rechtbank stelt vast dat eiser een brief van zijn huisarts met medische informatie, twee rapportages van Arkin en een rapportage van ARQ aan verweerder heeft overgelegd. In de brief van 20 februari 2022 heeft de verzekeringsarts, naar aanleiding van deze stukken, uiteengezet in het geval van eiser sprake is van een persoonlijkheidsstoornis die in belangrijke mate bepaald wordt door factoren die buiten de militaire dienst liggen, te weten in omstandigheden in zijn jeugd. Eiser is met die persoonlijkheid in dienst gekomen en de invloed van de dienst op deze persoonlijkheid is gering. De PTSS wordt in belangrijke mate bepaald door het incident in 2009. De rechtbank is, anders dan door eiser is gesteld, niet van oordeel dat de verzekeringsarts de overgelegde medische stukken onvoldoende in zijn bevindingen heeft betrokken, maar dat de verzekeringsarts met een navolgbare redenatie tot een door eiser ongewenste conclusie is gekomen. De door eiser overgelegde stukken bieden geen aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid van deze conclusie en, in het verlengde daarvan, de juistheid van het medisch rapport van 29 juli 2021. Ook anderszins heeft de rechtbank geen reden om te twijfelen aan de juistheid van het medisch rapport van 29 juli 2021. Daarom ziet de rechtbank geen aanleiding een contra-expertise in te winnen. Het betoog van eiser slaagt niet.
6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen militair invaliditeitspensioen krijgt. Verweerder hoeft de kosten die eiser heeft gemaakt voor deze procedure niet te vergoeden.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.H. van der Poort-Schoenmakers, rechter, in aanwezigheid van mr. J.F. Janmaat, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 januari 2023.
Afschrift verzonden aan partijen op: