ECLI:NL:RBDHA:2023:203

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 januari 2023
Publicatiedatum
13 januari 2023
Zaaknummer
AWB - 22 _ 3603
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van de aanvraag voor een militair invaliditeitspensioen op basis van medisch onderzoek

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 januari 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, een dienstplichtig militair, en de staatssecretaris van Defensie. De eiser had een aanvraag ingediend voor een militair invaliditeitspensioen, welke was afgewezen door de staatssecretaris. De afwijzing was gebaseerd op een medisch rapport van 29 juli 2021, waarin werd geconcludeerd dat de eiser leed aan een persoonlijkheidsstoornis en een posttraumatische stressstoornis (PTSS), maar dat er geen causaal verband was met zijn militaire dienst. De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard, omdat de door hem ingebrachte medische stukken geen reden gaven om te twijfelen aan de juistheid van het rapport van de verzekeringsarts. De rechtbank benadrukte dat het aan de eiser was om de conclusies van de verzekeringsarts gemotiveerd te betwisten, wat niet was gebeurd. De rechtbank oordeelde dat de verzekeringsarts de medische informatie van de eiser voldoende had betrokken in zijn beoordeling. De eiser had geen aanknopingspunten aangedragen die de conclusie van de verzekeringsarts konden ondermijnen. De rechtbank concludeerde dat de afwijzing van de aanvraag voor het militair invaliditeitspensioen terecht was en dat de eiser geen recht had op vergoeding van de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/3603

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 januari 2023 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. S. Meijer),
en

de staatssecretaris van Defensie, verweerder

(gemachtigde: mr. W.R.C. Adang).

Procesverloop

Bij besluit van 6 augustus 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser voor een militair invaliditeitspensioen afgewezen.
Bij besluit van 1 juni 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting was op 31 oktober 2022. Eiser en zijn gemachtigde waren aanwezig. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1.1
Eiser is als dienstplichtig militair uitgezonden geweest naar Libanon. Hij heeft bij verweerder een aanvraag voor een militair invaliditeitspensioen ingediend.
1.2
Eiser is naar aanleiding van zijn aanvraag medisch onderzocht. In het medisch rapport van 29 juli 2021 is geconcludeerd dat bij eiser sprake is van een persoonlijkheidsstoornis en een psychische aandoening van traumatische aard (PTSS). Bij geen van beide kan volgens de verzekeringsarts gesproken worden van een causaal verband met de militaire dienst (dienstverband). De persoonlijkheidsstoornis is te herleiden tot aanleg en predispositie. Dit blijkt ook uit een eerder medisch onderzoek uit 2011 naar aanleiding van een eerdere aanvraag van eiser voor een militair invaliditeitspensioen. Het PTSS moet worden toegerekend aan een geweldsincident uit 2009. Bij het primaire besluit heeft verweerder de aanvraag van eiser afgewezen onder verwijzing naar het medisch rapport van 29 juli 2021.
Wat heeft verweerder besloten?
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Verweerder heeft in bezwaar aan een verzekeringsarts een reactie gevraagd op medische stukken die eiser tijdens de aanvraagprocedure aan verweerder heeft overlegd. Deze heeft bij brief van 20 februari 2022 geconcludeerd dat de bevindingen uit het medisch rapport van 29 juli 2021 kunnen worden gehandhaafd. Verweerder ziet daarom geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van het medisch rapport van 29 juli 2021.
Wat vindt eiser in beroep?
3. Eiser betwist dat er geen sprake is van dienstverband. Hij stelt dat de verzekeringsartsen de inhoud van de door eiser overgelegde medische stukken onvoldoende in hun bevindingen en conclusies hebben betrokken. Eiser verzoekt de rechtbank een contra-expertise in te winnen.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. Bij de beoordeling stelt de rechtbank voorop dat het aan verweerder is om naar aanleiding van een aanvraag voor een militair invaliditeitspensioen medisch onderzoek te laten uitvoeren en op basis daarvan een beoordeling te verrichten van de invaliditeit van de aanvrager en het verband met de dienst. Als verweerder op grond van het medisch onderzoek concludeert dat geen sprake is van invaliditeit met dienstverband, ligt het vervolgens op de weg van eiser om de conclusies van de door verweerder gevolgde medische advisering gemotiveerd in twijfel te trekken. Het is dus aan eiser om twijfel te zaaien over de conclusie van verweerder dat van invaliditeit met dienstverband in zijn geval geen sprake is. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraak van de hoogste ambtenarenrechter van 4 april 2019 (ECLI:NL:CRVB:2019:1214). Voor het kader van de rechterlijke beoordeling verwijst de rechtbank tevens naar de uitspraak van de hoogste ambtenarenrechter van 30 juni 2017 (ECLI:NL:CRVB:2017:2226).
5. De rechtbank stelt vast dat eiser een brief van zijn huisarts met medische informatie, twee rapportages van Arkin en een rapportage van ARQ aan verweerder heeft overgelegd. In de brief van 20 februari 2022 heeft de verzekeringsarts, naar aanleiding van deze stukken, uiteengezet in het geval van eiser sprake is van een persoonlijkheidsstoornis die in belangrijke mate bepaald wordt door factoren die buiten de militaire dienst liggen, te weten in omstandigheden in zijn jeugd. Eiser is met die persoonlijkheid in dienst gekomen en de invloed van de dienst op deze persoonlijkheid is gering. De PTSS wordt in belangrijke mate bepaald door het incident in 2009. De rechtbank is, anders dan door eiser is gesteld, niet van oordeel dat de verzekeringsarts de overgelegde medische stukken onvoldoende in zijn bevindingen heeft betrokken, maar dat de verzekeringsarts met een navolgbare redenatie tot een door eiser ongewenste conclusie is gekomen. De door eiser overgelegde stukken bieden geen aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid van deze conclusie en, in het verlengde daarvan, de juistheid van het medisch rapport van 29 juli 2021. Ook anderszins heeft de rechtbank geen reden om te twijfelen aan de juistheid van het medisch rapport van 29 juli 2021. Daarom ziet de rechtbank geen aanleiding een contra-expertise in te winnen. Het betoog van eiser slaagt niet.
6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen militair invaliditeitspensioen krijgt. Verweerder hoeft de kosten die eiser heeft gemaakt voor deze procedure niet te vergoeden.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.H. van der Poort-Schoenmakers, rechter, in aanwezigheid van mr. J.F. Janmaat, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 januari 2023.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.