ECLI:NL:RBDHA:2023:20343

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 december 2023
Publicatiedatum
21 december 2023
Zaaknummer
NL23.38245
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige voortduring van de maatregel van bewaring en schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 december 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen de voortduren van een maatregel van bewaring opgelegd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, van Surinaamse nationaliteit, had op 25 september 2023 een maatregel van bewaring opgelegd gekregen, welke op 13 oktober 2023 met maximaal drie maanden was verlengd. Eiser heeft tegen het voortduren van deze maatregel beroep ingesteld en verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris op 11 december 2023 de asielprocedure van eiser had beëindigd, maar de maatregel van bewaring niet tijdig had omgezet of opgeheven. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris 48 uur had om de grondslag van de maatregel om te zetten, en dat de voortduren van de maatregel onrechtmatig was vanaf het moment dat de oorspronkelijke grondslag verviel. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en kende eiser een schadevergoeding toe van € 300,- voor de onrechtmatige vrijheidsontneming, evenals een proceskostenvergoeding van € 1.674,- aan de rechtsbijstandsverlener. De uitspraak werd gedaan door mr. M. Munsterman, rechter, en is openbaar gemaakt.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.38245

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

geboren op [geboortedatum],
van Surinaamse nationaliteit,
V-nummer: [v-nummer],
(gemachtigde: mr. M.A.M. Karsten),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris,

(gemachtigde: mr. G.M. Bouius).

Procesverloop

De staatssecretaris heeft op 25 september 2023 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b en c, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
Bij beschikking van 13 oktober 2023 heeft de staatssecretaris de maatregel van bewaring met ten hoogste drie maanden verlengd. De maatregel van bewaring blijft voortbestaan op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw.
De staatssecretaris heeft een voortgangsrapportage overgelegd.
Eiser heeft hierop gereageerd.
De staatssecretaris heeft de opgelegde maatregel met ingang van 13 december 2023 opgeheven.
De rechtbank heeft het beroep op 15 december 2023 en met behulp van telehoren op zitting behandeld. De gemachtigde van eiser is verschenen op de rechtbank in Groningen. Tevens is daar een tolk verschenen. De staatssecretaris heeft zich op de rechtbank laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
2. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 16 november 2023 (in de zaak NL23.34230) volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom is bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het voortduren van de maatregel van bewaring slechts de periode van belang sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek op 10 november 2023.
Standpunten van partijen
3. Eiser stelt dat zicht op uitzetting ontbreekt. Eiser verblijft te lang in bewaring en de belangenafweging zou in het voordeel van eiser moeten uitvallen. Voorts is eiser van mening dat hij enige tijd op de verkeerde wettelijke grondslag in vreemdelingenbewaring heeft doorgebracht. Op 11 december 2023 is de asielprocedure van eiser geëindigd (NL23.33435). Dit heeft echter niet geleid tot tijdige omzetting of beëindiging van de maatregel van bewaring en eiser stelt dan ook recht te hebben op schadevergoeding.
4. De staatssecretaris heeft ter zitting toegelicht van mening te zijn dat, nu er reeds een vlucht voor eiser was geboekt en er een opvangplan was samengesteld in Suriname, er voldoende voortvarend aan de uitzetting is gewerkt en dat er bovendien zicht op uitzetting was. Voorts is de staatssecretaris van mening dat de 48 uur die hem volgens vaste jurisprudentie gegund wordt om een maatregel om te zetten gebruikt mag worden om te overwegen of en welke vervolgstappen genomen gaan worden. Er hoeft dan ook niet per se omgezet te worden en een opheffing van een maatregel na deze 48 uur maakt diezelfde maatregel niet onrechtmatig vanaf het begin van de 48 uur.
Oordeel van de rechtbank
5. De beroepsgrond waarin eiser heeft aangevoerd dat er geen zicht op uitzetting naar Suriname is, slaagt niet. De ABRvS heeft in de uitspraak van 6 juni 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1552, overwogen dat zicht op uitzetting geen voorwaarde is voor bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, van de Vw 2000. De beroepsgrond waarin eiser heeft betoogd dat de staatssecretaris onvoldoende voortvarend heeft gewerkt aan zijn uitzetting, slaagt daarom ook niet.
5.1.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat de staatssecretaris tot aan het eindigen van de asielprocedure van eiser voldoende voortvarend heeft gewerkt aan die asielaanvraag. Sinds het sluiten van het onderzoek op 10 november 2023 is de staatssecretaris in afwachting geweest van de uitspraak in de asielprocedure van eiser die op 23 november 2023 op zitting is behandeld. In de tussentijd kunnen geen handelingen van de staatssecretaris worden verwacht.
5.2.
Volgens vaste jurisprudentie heeft de staatssecretaris – in het geval de omstandigheden hiertoe nopen – 48 uur om de grondslag van een eventuele maatregel van bewaring om te zetten. [1] De veronderstelling van de staatssecretaris dat deze 48 uur ook heeft te gelden als bedenktijd om te beslissen of er wordt omgezet of opgeheven, waaruit zou volgen dat als de bewaring uiteindelijk binnen die 48 wordt opgeheven het voortduren van de bewaring pas na deze 48 uur onrechtmatig is, volgt de rechtbank niet. Als de maatregel niet wordt omgezet maar in plaats daarvan wordt opgeheven betekent dat naar het oordeel van de rechtbank dat het voortduren van de maatregel vanaf het moment dat de oorspronkelijke grondslag van de maatregel is komen te vervallen, onrechtmatig is.
5.3.
In onderhavig geval is de verblijfstatus van eiser gewijzigd op 11 december 2023 door de uitspraak op het beroep inzake de asielaanvraag. Vanaf dat moment had de staatssecretaris 48 uur om de grondslag om te zetten. Nu dat niet is gebeurd, maar in plaats daarvan de maatregel op 13 december 2023 is opgeheven, moet worden geconcludeerd dat de voortduring van de maatregel sinds 11 december en tot en met 13 december op een onjuiste wettelijke grondslag heeft voortgeduurd. De rechtbank acht die voortduring onrechtmatig.
Conclusie
6. Het beroep is gegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding toegewezen. De rechtbank acht gronden aanwezig om een schadevergoeding toe te kennen voor 3 dagen onrechtmatige (tenuitvoerlegging van de) vrijheidsontnemende maatregel 3 x € 100,- = € 300,-.
7. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandsverlener.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 300,- te betalen door de griffier en beveelt de tenuitvoerlegging van deze schadevergoeding;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, rechter, in aanwezigheid van mr. D.G. van den Berg, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Bijvoorbeeld: ABRvS 7 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:705 en ABRvS 12 april 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1082.