ECLI:NL:RBDHA:2023:20477

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 december 2023
Publicatiedatum
22 december 2023
Zaaknummer
NL23.27957
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Vereenvoudigde behandeling
Rechters
  • S. Ketelaars - Mast
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op asielaanvraag en oplegging van een dwangsom

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 21 december 2023, wordt het tweede beroep van eiser beoordeeld. Eiser heeft een asielaanvraag ingediend op 13 april 2022, maar de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft volgens eiser niet tijdig beslist. Eiser heeft de staatssecretaris op 24 januari 2023 in gebreke gesteld, maar zijn eerdere beroep tegen het niet tijdig beslissen werd op 20 juli 2023 niet-ontvankelijk verklaard omdat de beslistermijn nog niet was verstreken. De staatssecretaris had de beslistermijn met negen maanden verlengd, waardoor deze op 13 juli 2023 afliep. Eiser heeft de staatssecretaris op 16 augustus 2023 opnieuw in gebreke gesteld en op 7 september 2023 beroep ingesteld. De rechtbank oordeelt dat het beroep gegrond is, omdat de staatssecretaris geen besluit heeft genomen op de aanvraag. De rechtbank legt een rechterlijke dwangsom op en bepaalt dat de staatssecretaris binnen acht weken na de uitspraak een besluit moet nemen. Tevens wordt een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. De staatssecretaris wordt ook veroordeeld tot betaling van proceskosten aan eiser.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.27957

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser,

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. S.R. Nohar),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris.

Procesverloop

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het tweede beroep dat eiser heeft ingesteld omdat de staatssecretaris volgens hem niet op tijd heeft beslist op de asielaanvraag van 13 april 2022.
De staatssecretaris heeft geen verweerschrift ingediend.

Overwegingen

1. De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting. Artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.
2. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene schriftelijk aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is, dan kan de betrokkene beroep instellen. Dit staat (onder andere) in artikel 6:12 van de Awb.
3. Op grond van artikel 42, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) moet de staatssecretaris binnen zes maanden na ontvangst van de aanvraag beslissen. Op grond van het vierde lid, aanhef en onder b, van dat artikel kan de termijn, als bedoeld in het eerste lid, met ten hoogste negen maanden worden verlengd, indien een groot aantal vreemdelingen tegelijk een aanvraag indient waardoor het in de praktijk zeer moeilijk is de procedure binnen de termijn van zes maanden af te ronden.
4. Eiser heeft de aanvraag ingediend op 13 april 2022. Eiser heeft eerder de staatssecretaris op 24 januari 2023 in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op de aanvraag. Hij heeft vervolgens op 10 februari 2023 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op de aanvraag. Bij uitspraak van 20 juli 2023 (NL23.4273) heeft deze rechtbank, zittingsplaats Roermond, dit beroep niet-ontvankelijk verklaard, omdat de (verlengde) beslistermijn nog niet was verstreken op het moment dat de staatssecretaris in gebreke werd gesteld. De staatssecretaris heeft met WBV 2022/22 de beslistermijn met negen maanden verlengd. Dit betekent dat de beslistermijn op 13 juli 2023 is verlopen. Eiser heeft de staatssecretaris op 16 augustus 2023, dus na het verstrijken van die termijn, in gebreke gesteld en vervolgens op 7 september 2023 beroep ingesteld. Niet is gebleken dat de staatssecretaris inmiddels een besluit op de aanvraag heeft genomen. Het beroep tegen het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit is daarom gegrond.
5. Omdat het beroep gegrond is, zal de rechtbank, gelet op de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 30 november 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:3352 en ECLI:NL:RVS:2022:3353), een rechterlijke dwangsom opleggen en met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, aanhef en onder b, van de Awb bepalen dat de staatssecretaris alsnog een besluit bekend dient te maken op de asielaanvraag van eiser. In de uitspraak van 8 juli 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:1560) heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State het 8+8-wekenmodel passend geacht.
6. Uit het dossier blijkt dat de staatssecretaris bij brief van 6 september 2023 eiser heeft uitgenodigd voor een nader gehoor op 3 oktober 2023. De rechtbank ziet hierin grond om een termijn van acht weken, het tweede deel van het 8+8-wekenmodel, passend te achten.
In het dossier zijn geen aanknopingspunten te vinden dat er nog een aanvullend asielgehoor zal plaatsvinden, zodat de rechtbank het niet onmogelijk acht voor de staatssecretaris om op zorgvuldige wijze binnen acht weken een besluit te nemen. Dit betekent dat de staatssecretaris binnen acht weken na de dag van bekendmaking van de uitspraak een besluit op de aanvraag bekend moet maken.
7. Met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb bepaalt de rechtbank dat de staatssecretaris een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn wordt overschreden door de staatssecretaris. Daarbij geldt wel een maximum van € 7.500,-.
8. De rechtbank veroordeelt de staatssecretaris in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 418,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 0,5).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt de staatssecretaris op binnen acht weken na de dag van bekendmaking van deze uitspraak alsnog een besluit op de aanvraag bekend te maken;
- bepaalt dat de staatssecretaris aan eiser een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van
€ 7.500,-;
- veroordeelt de staatssecretaris tot betaling van € 418,50 aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Ketelaars - Mast, rechter, in aanwezigheid van
mr. E.A. Ruiter, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak bekend is gemaakt.