ECLI:NL:RBDHA:2023:20492

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 december 2023
Publicatiedatum
22 december 2023
Zaaknummer
NL23.28335
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Vereenvoudigde behandeling
Rechters
  • S. Ketelaars - Mast
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen het niet tijdig beslissen op een asielaanvraag en de toepassing van bestuurlijke dwangsom

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 21 december 2023, is het beroep van eiser gegrond verklaard. Eiser had beroep ingesteld omdat de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet tijdig had beslist op zijn asielaanvraag, ingediend op 17 maart 2022. Eiser had eerder al beroep ingesteld tegen het uitblijven van een beslissing, waarop de rechtbank de staatssecretaris had opgedragen om binnen zestien weken een besluit te nemen. Deze termijn is verstreken zonder dat er een besluit is genomen, waardoor eiser op 8 september 2023 opnieuw beroep heeft ingesteld.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris niet tijdig een nieuw besluit heeft genomen en heeft het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit gegrond verklaard. De rechtbank heeft de staatssecretaris opgedragen om binnen acht weken na de uitspraak alsnog een besluit op de aanvraag bekend te maken. Tevens is er een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de staatssecretaris geen bestuurlijke dwangsom aan eiser is verschuldigd voor het te laat beslissen op zijn asielaanvraag, omdat het afschaffen van de bestuurlijke dwangsom in asielzaken niet in strijd is met het Unierechtelijke gelijkwaardigheidsbeginsel.

Daarnaast heeft de rechtbank de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 418,50. De uitspraak is gedaan door mr. S. Ketelaars - Mast, rechter, en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl. Eiser kan binnen vier weken na bekendmaking van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.28335

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser,

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. S.N. Ali),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris.

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiser heeft ingesteld omdat de staatssecretaris volgens hem niet op tijd heeft beslist op de asielaanvraag van 17 maart 2022.
Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiser heeft ingediend, omdat de staatssecretaris niet op tijd heeft beslist op zijn aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.
De staatssecretaris heeft geen verweerschrift ingediend.

Overwegingen

1. De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting. Artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.
2. Als een bestuursorgaan niet op tijd op een aanvraag beslist, dan kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene schriftelijk aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog moet worden beslist op zijn aanvraag (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na twee weken nog steeds geen besluit is genomen, dan kan de betrokkene beroep instellen. Dit staat (onder andere) in artikel 6:12 van de Awb.
3. Eiser heeft de aanvraag ingediend op 17 maart 2022. Hij heeft eerder op 10 oktober 2022 beroep ingesteld tegen het uitblijven van een beslissing op de aanvraag. Bij uitspraak van 24 februari 2023 (NL22.20393) heeft deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, dit beroep gegrond verklaard en de staatssecretaris opgedragen om binnen zestien weken na bekendmaking van de uitspraak een besluit op de aanvraag van eiser te nemen en op de wettelijk voorgeschreven bekend te maken. Aan deze termijn heeft de rechtbank een rechterlijke dwangsom verbonden van € 100,- per dag met een maximum van € 7.500,-. De staatssecretaris moest, gelet op de uitspraak van 24 februari 2023, binnen zestien weken na die datum, dus uiterlijk 16 juni 2023, een besluit op de aanvraag van eiser bekendmaken.
Eiser heeft de staatssecretaris op 7 juli 2023, dus na het verstrijken van de termijn, in gebreke gesteld en vervolgens op 8 september 2023 beroep ingesteld. Niet is gebleken dat de staatssecretaris inmiddels een besluit heeft genomen. De rechtbank stelt vast dat de staatssecretaris niet tijdig een nieuw besluit heeft genomen op de aanvraag. Het beroep tegen het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit is daarom gegrond.
4. Eiser heeft de rechtbank verzocht om de bestuurlijke dwangsom vast te stellen. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris geen dwangsom aan eiser is verschuldigd voor het te laat beslissen op zijn asielaanvraag. Daartoe is van belang dat het afschaffen van de bestuurlijke dwangsom in asielzaken niet in strijd is met het Unierechtelijke gelijkwaardigheidsbeginsel of doeltreffendheidsbeginsel. Voor de motivering van dit oordeel wordt verwezen naar de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 30 november 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:3352 en ECLI:NL:RVS:2022:3353).
5. Omdat het beroep gegrond is, zal de rechtbank, gelet op de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 30 november 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:3352 en ECLI:NL:RVS:2022:3353), een rechterlijke dwangsom opleggen en met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, aanhef en onder b, van de Awb bepalen dat de staatssecretaris alsnog een besluit bekend dient te maken op de asielaanvraag van eiser. In de uitspraak van 8 juli 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:1560) heeft de Afdeling het 8+8-wekenmodel passend geacht.
6. Uit het dossier blijkt dat eiser bij brief van 11 september 2023 is uitgenodigd voor een gesprek op 29 september 2023. De rechtbank heeft in haar uitspraak van 24 februari 2023 een termijn van zestien weken opgelegd, maar dit heeft tot op heden nog niet geleid tot een besluit op de aanvraag van eiser. Hierdoor acht de rechtbank bij het tweede beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit deze termijn niet meer passend. Daar komt bij dat de maximale termijn van 21 maanden uit artikel 31, vijfde lid, van de Procedurerichtlijn is verstreken op 17 december 2023. In de situatie dat nog geen nader gehoor heeft plaatsgevonden wordt in beginsel een termijn van acht weken passend geacht om een besluit op de aanvraag te nemen, tenzij bijzondere omstandigheden aanleiding geven om van dit uitgangspunt af te wijken. Om zowel recht te doen aan het belang van eiser bij een duidelijke beslistermijn, als het belang van de staatssecretaris om tot een zorgvuldige besluitvorming te kunnen komen, zal de rechtbank een uiterlijke beslistermijn opleggen van acht weken. Daarbij houdt de rechtbank rekening met de omstandigheden dat de staatssecretaris nog een voornemen moet nemen en dat eiser daarop vervolgens nog zijn zienswijze mag geven, voordat de staatssecretaris een besluit neemt. Dit betekent dat de staatssecretaris binnen acht weken na de dag van bekendmaking van deze uitspraak een besluit op de aanvraag bekend moet maken.
7. Met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb bepaalt de rechtbank dat de staatssecretaris een dwangsom moet betalen voor elke dag waarmee de onder 6 genoemde termijn wordt overschreden. Omdat het beroep in deze zaak gegrond is en de staatssecretaris na de uitspraak van de rechtbank van 24 februari 2023 nog geen besluit op de aanvraag heeft genomen, stelt de rechtbank de hoogte van de dwangsom in deze zaak vast op een bedrag van € 100,- per dag met een maximum van € 7.500,-.
8. Eiser heeft de rechtbank verzocht om de bestuurlijke dwangsom vast te stellen. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris geen dwangsom aan eiser is verschuldigd voor het te laat beslissen op zijn asielaanvraag. Het afschaffen van de bestuurlijke dwangsom in asielzaken is niet in strijd met het Unierechtelijke gelijkwaardigheidsbeginsel. Voor de motivering van dit oordeel wordt verwezen naar de hiervoor onder 5 genoemde uitspraken van de Afdeling van 30 november 2022.
9. De rechtbank veroordeelt de staatssecretaris in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 418,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 0,5).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt de staatssecretaris op binnen acht weken na de dag van bekendmaking van deze uitspraak alsnog een besluit op de aanvraag bekend te maken;
- bepaalt dat de staatssecretaris aan eiser een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van
€ 7.500,-;
- veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 418,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Ketelaars - Mast, rechter, in aanwezigheid van
mr. E.A. Ruiter, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak bekend is gemaakt.