ECLI:NL:RBDHA:2023:20498

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 december 2023
Publicatiedatum
22 december 2023
Zaaknummer
NL23.28646
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Vereenvoudigde behandeling
Rechters
  • S. Ketelaars - Mast
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op asielaanvraag en opleggen van dwangsom

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 21 december 2023, is het beroep van eiser, een asielzoeker, gegrond verklaard. Eiser had op 8 mei 2022 een asielaanvraag ingediend, maar de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had niet tijdig beslist. De wettelijke beslistermijn van zes maanden eindigde op 8 november 2022, maar de staatssecretaris verlengde deze termijn met negen maanden, waardoor de nieuwe einddatum op 4 augustus 2023 viel. Eiser heeft de staatssecretaris op 28 augustus 2023 in gebreke gesteld en op 12 september 2023 beroep ingesteld, omdat er nog steeds geen besluit was genomen.

De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris niet tijdig een besluit had genomen en dat het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit gegrond was. De rechtbank legde de staatssecretaris een rechterlijke dwangsom op, waarbij hij binnen zestien weken na de uitspraak een besluit op de aanvraag moest bekendmaken. Tevens werd bepaald dat de staatssecretaris € 100,- per dag moest betalen voor elke dag dat de beslistermijn werd overschreden, met een maximum van € 7.500,-. De proceskosten van eiser werden vastgesteld op € 418,50.

De uitspraak benadrukt de verplichtingen van de staatssecretaris onder de Vreemdelingenwet 2000 en de Algemene wet bestuursrecht, en bevestigt dat een tijdige beslissing op asielaanvragen van groot belang is voor de betrokkenen. De rechtbank heeft in deze zaak geen zitting gehouden, omdat partijen daarmee instemden, en heeft het onderzoek schriftelijk afgedaan.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.28646

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. M. Rasul),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris.

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiser heeft ingesteld omdat de staatssecretaris volgens hem niet op tijd heeft beslist op de asielaanvraag van 8 mei 2022.
De staatssecretaris heeft geen verweerschrift ingediend.

Overwegingen

1. De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting. Artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.
2. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene schriftelijk aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is, dan kan de betrokkene beroep instellen. Dit staat (onder andere) in artikel 6:12 van de Awb.
3. Op grond van artikel 42, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) moet de staatssecretaris binnen zes maanden na ontvangst van de aanvraag beslissen. Op grond van het vierde lid, aanhef en onder b, van dat artikel kan de termijn, als bedoeld in het eerste lid, met ten hoogste negen maanden worden verlengd, indien een groot aantal vreemdelingen tegelijk een aanvraag indient waardoor het in de praktijk zeer moeilijk is de procedure binnen de termijn van zes maanden af te ronden.
4. Eiser heeft de aanvraag ingediend op 8 mei 2022. De wettelijke beslistermijn van zes maanden zou in het geval van eiser op 8 november 2022 eindigen. De staatssecretaris heeft bij brief van 22 november 2022, onder toepassing van het WBV 2022/22, de beslistermijn op de aanvraag van eiser, waarop op 27 september 2022 nog niet was beslist, met negen maanden verlengd. In die brief staat dat de beslistermijn uiterlijk op 4 augustus 2023 eindigt. Deze rechtbank en zittingsplaats heeft in de uitspraak van haar meervoudige kamer van 26 april 2023 (ECLI:NL:RBDHA:2023:6050) geoordeeld dat de staatssecretaris voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat op het moment van de inwerkingtreding van het WBV 2022/22 sprake was van een situatie, zoals bedoeld in artikel 42, vierde lid, aanhef en onder b, van de Vw. De rechtbank ziet geen aanleiding om in deze zaak van dat oordeel af te wijken. De verlenging van de beslistermijn is daarom rechtsgeldig. Dit betekent dat de beslistermijn op 4 augustus 2023 is verlopen. Eiser heeft de staatssecretaris op 28 augustus 2023, dus na het verstrijken van die termijn, in gebreke gesteld en vervolgens op
12 september 2023 beroep ingesteld. Niet is gebleken dat de staatssecretaris inmiddels een besluit heeft genomen. De rechtbank stelt vast dat de staatssecretaris niet tijdig een nieuw besluit heeft genomen op de aanvraag. Het beroep tegen het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit is daarom gegrond.
5. Omdat het beroep gegrond is, zal de rechtbank, gelet op de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 30 november 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:3352 en ECLI:NL:RVS:2022:3353), een rechterlijke dwangsom opleggen en met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, aanhef en onder b, van de Awb bepalen dat de staatssecretaris alsnog een besluit bekend dient te maken op de asielaanvraag van eiseres. In de uitspraak van 8 juli 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:1560) heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State het 8+8-wekenmodel passend geacht.
6. Uit het dossier blijkt dat in het geval van eiser weliswaar een aanmeldgehoor heeft plaatsgevonden, maar dat hij nog niet is gehoord over zijn asielmotieven. In de onder 5 genoemde uitspraak van 8 juli 2020 acht de Afdeling in een dergelijk geval een termijn van zestien weken passend. Om zowel recht te doen aan het belang van eiser bij een duidelijke beslistermijn, als het belang van de staatssecretaris om tot een zorgvuldige besluitvorming te kunnen komen, zal de rechtbank een uiterlijke beslistermijn opleggen van zestien weken. Daarbij houdt de rechtbank rekening met de omstandigheden dat de staatssecretaris nog een voornemen moet nemen en dat eiser daarop vervolgens nog zijn zienswijze mag geven, voordat de staatssecretaris een besluit neemt. Dit betekent dat de staatssecretaris binnen zestien weken na de dag van bekendmaking van deze uitspraak een besluit op de aanvraag bekend moet maken.
7. Met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb bepaalt de rechtbank dat de staatssecretaris een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn wordt overschreden door de staatssecretaris. Daarbij geldt wel een maximum van € 7.500,-.
8. De rechtbank veroordeelt de staatssecretaris in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 418,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 0,5).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt de staatssecretaris op binnen zestien weken na de dag van bekendmaking van deze uitspraak alsnog een besluit op de aanvraag bekend te maken;
- bepaalt dat de staatssecretaris aan eiser een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van
€ 7.500,-;
- veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 418,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Ketelaars - Mast, rechter, in aanwezigheid van
mr. E.A. Ruiter, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak bekend is gemaakt.