ECLI:NL:RBDHA:2023:20505

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 december 2023
Publicatiedatum
22 december 2023
Zaaknummer
NL23.29048
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Vereenvoudigde behandeling
Rechters
  • S. Ketelaars - Mast
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op asielaanvraag en oplegging van een dwangsom

In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, omdat deze volgens eiser niet tijdig heeft beslist op zijn asielaanvraag van 26 mei 2022. De staatssecretaris heeft geen verweerschrift ingediend. De rechtbank heeft partijen laten weten dat een zitting niet nodig is en heeft het onderzoek gesloten. Eiser heeft eerder op 6 februari 2023 beroep ingesteld, maar dit werd niet-ontvankelijk verklaard omdat de beslistermijn nog niet was verstreken. Eiser heeft op 29 augustus 2023 opnieuw beroep ingesteld, na het verstrijken van de wettelijke beslistermijn van zes maanden, die door de staatssecretaris was verlengd met negen maanden. De rechtbank oordeelt dat het beroep gegrond is, omdat de staatssecretaris niet tijdig een besluit heeft genomen. De rechtbank legt een rechterlijke dwangsom op en bepaalt dat de staatssecretaris binnen zestien weken na de uitspraak een besluit moet nemen op de asielaanvraag. Tevens moet de staatssecretaris een dwangsom van € 100,- per dag betalen voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. De rechtbank veroordeelt de staatssecretaris ook in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 418,50.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.29048

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. S.R. Nohar),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris.

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiser heeft ingesteld omdat de staatssecretaris volgens hem niet op tijd heeft beslist op de asielaanvraag van 26 mei 2022.
De staatssecretaris heeft geen verweerschrift ingediend.

Overwegingen

1. De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting. Artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.
2. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene schriftelijk aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is, dan kan de betrokkene beroep instellen. Dit staat (onder andere) in artikel 6:12 van de Awb.
3. Op grond van artikel 42, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) moet de staatssecretaris binnen zes maanden na ontvangst van de aanvraag beslissen. Op grond van het vierde lid, aanhef en onder b, van dat artikel kan de termijn, als bedoeld in het eerste lid, met ten hoogste negen maanden worden verlengd, indien een groot aantal vreemdelingen tegelijk een aanvraag indient waardoor het in de praktijk zeer moeilijk is de procedure binnen de termijn van zes maanden af te ronden.
4. Eiser heeft op 6 februari 2023 eerder beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn aanvraag. Bij uitspraak van 20 juli 2023 (NL23.3549) heeft deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle, het beroep van 6 februari 2023 niet-ontvankelijk verklaard omdat de beslistermijn nog niet was verstreken op het moment dat de staatssecretaris in gebreke werd gesteld. Eiser heeft op 29 augustus 2023 opnieuw beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op de aanvraag. Eiser heeft de aanvraag ingediend op 26 mei 2022. De wettelijke beslistermijn van zes maanden zou in het geval van eiser op 26 november 2022 eindigen. De staatssecretaris heeft echter, met inwerkingtreding van het WBV 2022/22, de beslistermijn van asielaanvragen, waarop op 27 september 2022 nog niet was beslist, met negen maanden verlengd. Dit betekent dat de beslistermijn op 26 augustus 2023 is verlopen. Eiser heeft de staatssecretaris op 29 augustus 2023, dus na het verstrijken van die termijn, in gebreke gesteld en vervolgens op 14 september 2023 beroep ingesteld. Niet is gebleken dat de staatssecretaris inmiddels een besluit heeft genomen. Het beroep tegen het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit is daarom gegrond.
5. Omdat het beroep gegrond is, zal de rechtbank, gelet op de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 30 november 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:3352 en ECLI:NL:RVS:2022:3353), een rechterlijke dwangsom opleggen en met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, aanhef en onder b, van de Awb bepalen dat de staatssecretaris alsnog een besluit bekend dient te maken op de asielaanvraag van eiser. In de uitspraak van 8 juli 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:1560) heeft de Afdeling de het 8+8-wekenmodel passend geacht.
6. Uit het dossier blijkt dat in de zaak van eiser op 22 juni 2022 een aanmeldgehoor heeft plaatsgevonden, maar dat hij nog niet is gehoord over zijn asielmotieven. In de onder 5 genoemde uitspraak van 8 juli 2020 acht de Afdeling in een dergelijk geval een termijn van zestien weken passend, het 8+8-wekenmodel. De rechtbank ziet geen grond om hier een andere (kortere) termijn passend te achten. Dit betekent dat de staatssecretaris binnen zestien weken na de dag van bekendmaking van deze uitspraak een besluit op de aanvraag bekend moet maken. Een beslistermijn van twee weken, zoals door eiser bepleit, acht de rechtbank in het kader van een zorgvuldige besluitvorming niet passend. Hoewel de rechtbank begrijpt dat eiser snel duidelijkheid wenst over zijn asielaanvraag, dient de staatssecretaris de gelegenheid te krijgen om op zorgvuldige wijze een besluit op zijn aanvraag te nemen.
7. Met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb bepaalt de rechtbank dat de staatssecretaris een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn wordt overschreden door de staatssecretaris. Daarbij geldt wel een maximum van € 7.500,-.
8. De rechtbank veroordeelt de staatssecretaris in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 418,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 0,5).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt de staatssecretaris op om binnen zestien weken na de dag van bekendmaking van deze uitspraak alsnog een besluit op de aanvraag bekend te maken;
- bepaalt dat de staatssecretaris aan eiser een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van
€ 7.500,-;
- veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 418,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Ketelaars - Mast, rechter, in aanwezigheid van
mr. E.A. Ruiter, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak bekend is gemaakt.