ECLI:NL:RBDHA:2023:20510

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 december 2023
Publicatiedatum
22 december 2023
Zaaknummer
NL23.29258
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Vereenvoudigde behandeling
Rechters
  • S. Ketelaars - Mast
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op asielaanvraag en opleggen van een dwangsom

In deze zaak hebben eisers, [naam 3] en [naam 2], een beroep ingesteld tegen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid omdat deze niet tijdig heeft beslist op hun asielaanvraag van 31 december 2021. De rechtbank heeft vastgesteld dat de wettelijke beslistermijn van zes maanden op 31 juli 2022 is verstreken en dat de staatssecretaris geen verweerschrift heeft ingediend. De rechtbank heeft partijen gevraagd of een zitting nodig was, maar omdat er geen verzoek om een zitting is gedaan, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten zonder zitting.

De rechtbank overweegt dat, volgens de Algemene wet bestuursrecht (Awb), een bestuursorgaan binnen een bepaalde termijn moet beslissen op een aanvraag. In dit geval is de termijn van zes maanden overschreden en hebben eisers de staatssecretaris op 22 juni 2023 in gebreke gesteld. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris niet tijdig een besluit heeft genomen, waardoor het beroep gegrond is.

De rechtbank legt een rechterlijke dwangsom op aan de staatssecretaris, die verplicht is om binnen acht weken na de uitspraak een besluit op de asielaanvraag bekend te maken. Voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, moet de staatssecretaris een dwangsom van € 100,- betalen, met een maximum van € 7.500,-. Daarnaast veroordeelt de rechtbank de staatssecretaris tot betaling van proceskosten aan eisers, vastgesteld op € 418,50. De uitspraak is gedaan door mr. S. Ketelaars - Mast en openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.29258

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam 3] , eiser,

V-nummer: [nummer 1]
[naam 2], eiseres,
V-nummer: [nummer 2]
mede namens hun minderjarige kind,
[naam kind],
V-nummer: [nummer 3]
(gemachtigde: mr. J.G. Brands),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris.

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het beroep dat eisers hebben ingesteld omdat de staatssecretaris volgens hen niet op tijd heeft beslist op de asielaanvraag van 31 december 2021. Deze aanvraag geldt mede voor het minderjarige kind van eisers.
De staatssecretaris heeft geen verweerschrift ingediend.

Overwegingen

1. De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting. Artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.
2. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene schriftelijk aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is, dan kan de betrokkene beroep instellen. Dit staat (onder andere) in artikel 6:12 van de Awb.
3. Op grond van artikel 42, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 moet de staatssecretaris binnen zes maanden na ontvangst van de aanvraag beslissen. Op grond van het vierde lid van dit artikel kan de termijn, als bedoeld in het eerste lid, met ten hoogste negen maanden worden verlengd, indien een groot aantal vreemdelingen tegelijk een aanvraag indient waardoor het in de praktijk zeer moeilijk is de procedure binnen de termijn van zes maanden af te ronden.
4. Eisers hebben de aanvraag ingediend op 31 december 2021. De wettelijke beslistermijn van zes maanden is in het geval van eisers op 31 juli 2022 verlopen. De WBV 2022/22 is per 27 september 2022 in werking getreden. De aanvraag van eisers valt dus niet onder de werking van WBV 2022/22. Eisers hebben de staatssecretaris op 22 juni 2023, dus na het verstrijken van de termijn, in gebreke gesteld en vervolgens op 15 september 2023 beroep ingesteld. Niet is gebleken dat de staatssecretaris inmiddels een besluit heeft genomen. De rechtbank stelt vast dat de staatssecretaris niet tijdig een nieuw besluit heeft genomen op de aanvraag. Het beroep tegen het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit is daarom gegrond.
5. Omdat het beroep gegrond is, zal de rechtbank, gelet op de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 30 november 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:3352 en ECLI:NL:RVS:2022:3353), een rechterlijke dwangsom opleggen en met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, aanhef en onder b, van de Awb bepalen dat de staatssecretaris alsnog een besluit bekend dient te maken op de asielaanvraag van eiseres. In de uitspraak van 8 juli 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:1560) heeft de Afdeling het 8+8-wekenmodel passend geacht.
6. Uit het dossier blijkt dat in het geval van eisers niet alleen een aanmeldgehoor heeft plaatsgevonden, maar dat zij op 7 en 9 september 2022 nader zijn gehoord over hun asielmotieven. Verder blijkt uit het dossier dat de staatssecretaris bij brief van 15 september 2022 aan eisers heeft bericht dat hun asielaanvraag verder zal worden behandeld in de verlengde asielprocedure, omdat meer tijd nodig is om een goede beslissing te nemen op hun asielaanvraag. In dit geval is de maximale termijn van 21 maanden uit artikel 31, vijfde lid, van de Procedurerichtlijn op 31 september 2023 verlopen. In dat geval dient naar het oordeel van de rechtbank in beginsel een kortere termijn dan volgens het 8+8-wekenmodel te worden gegeven om een beslissing te nemen op de asielaanvraag. Anderzijds blijft het van belang dat de beslissing op zorgvuldige wijze wordt genomen. De rechtbank zal daarom tot uitgangspunt nemen dat de staatssecretaris in zo’n geval binnen acht weken op de asielaanvraag dient te beslissen. Bijzondere omstandigheden kunnen voor de rechtbank aanleiding zijn om van dit uitgangspunt af te wijken door de staatssecretaris een andere termijn te geven. In dit geval is niet gebleken van dergelijke omstandigheden. De rechtbank acht het niet onmogelijk voor de staatssecretaris om op zorgvuldige wijze binnen acht weken een besluit te nemen. Dit betekent dat de staatssecretaris binnen acht weken na de dag van bekendmaking van deze uitspraak een besluit op de aanvraag bekend moet maken. Hoewel de rechtbank begrijpt dat eisers belang hebben bij een spoedige besluitvorming, is van belang dat de staatssecretaris een zorgvuldig besluit neemt op de aanvraag van eisers.
7. Met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb bepaalt de rechtbank dat de staatssecretaris een (rechterlijke) dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn wordt overschreden door de staatssecretaris. Daarbij geldt een maximum van € 7.500,-. De rechtbank ziet geen aanleiding hiervan af te wijken.
8. De rechtbank veroordeelt de staatssecretaris in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 418,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 0,5).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt de staatssecretaris op binnen acht weken na de dag van bekendmaking van deze uitspraak alsnog een besluit op de aanvraag bekend te maken;
- bepaalt dat de staatssecretaris aan eisers een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van
€ 7.500,-;
- veroordeelt de staatssecretaris tot betaling van € 418,50 aan proceskosten aan eisers.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Ketelaars - Mast, rechter, in aanwezigheid van
mr. E.A. Ruiter, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak bekend is gemaakt.