ECLI:NL:RBDHA:2023:20512

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 december 2023
Publicatiedatum
22 december 2023
Zaaknummer
NL23.29314
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Vereenvoudigde behandeling
Rechters
  • S. Ketelaars - Mast
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op asielaanvraag en oplegging van een dwangsom

In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, omdat deze volgens eiser niet tijdig heeft beslist op zijn asielaanvraag van 7 december 2021. De staatssecretaris heeft geen verweerschrift ingediend. De rechtbank heeft partijen laten weten dat een zitting niet nodig is en heeft het onderzoek gesloten. Eiser heeft de aanvraag ingediend op 7 december 2021, en de wettelijke beslistermijn van zes maanden eindigde op 7 juli 2022. De staatssecretaris heeft de beslistermijn met negen maanden verlengd, wat eiser niet heeft betwist. De rechtbank concludeert dat de beslistermijn op 7 maart 2023 is verstreken en dat eiser op 11 mei 2023 de staatssecretaris in gebreke heeft gesteld. Aangezien de staatssecretaris niet tijdig een besluit heeft genomen, is het beroep gegrond verklaard.

De rechtbank legt een rechterlijke dwangsom op en bepaalt dat de staatssecretaris binnen acht weken na de uitspraak een besluit op de asielaanvraag moet nemen. De rechtbank stelt dat in gevallen waarin de bovengrens van 21 maanden is overschreden, een kortere termijn dan het 8+8-wekenmodel moet worden gegeven, maar dat de beslissing zorgvuldig moet worden genomen. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris binnen acht weken een besluit kan nemen, en dat een termijn van twee weken niet passend is. Tevens wordt bepaald dat de staatssecretaris een dwangsom van € 100,- per dag moet betalen voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. De proceskosten van eiser worden vastgesteld op € 418,50.

De rechtbank heeft de uitspraak gedaan door mr. S. Ketelaars - Mast, in aanwezigheid van mr. E.A. Ruiter, griffier, en is openbaar gemaakt via een geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.29314

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. R. Balkenende),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiser heeft ingesteld omdat de staatssecretaris volgens hem niet op tijd heeft beslist op de asielaanvraag van 7 december 2021.
De staatssecretaris heeft geen verweerschrift ingediend.

Overwegingen

1. De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting. Artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.
2. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene schriftelijk aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is, dan kan de betrokkene beroep instellen. Dit staat (onder andere) in artikel 6:12 van de Awb.
3. Op grond van artikel 42, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) moet de staatssecretaris binnen zes maanden na ontvangst van de aanvraag beslissen. Op grond van het vierde lid, aanhef en onder a, van dat artikel kan de staatssecretaris de termijn voor het nemen van een besluit op de aanvraag met ten hoogste negen maanden verlengen als er complexe feitelijke of juridische kwesties aan de orde zijn.
4. Eiser heeft de aanvraag ingediend op 7 december 2021. De wettelijke beslistermijn van zes maanden zou in het geval van eiser op 7 juli 2022 eindigen. De rechtbank stelt vast dat de staatssecretaris bij brief van 27 mei 2022 aan eiser heeft bericht dat de beslistermijn voor het nemen van een besluit op zijn aanvraag met negen maanden is verlengd, omdat er complexe feitelijke of juridische kwesties aan de orde zijn. In dat verband heeft de staatssecretaris verwezen naar de brief aan de Tweede Kamer van 30 september 2021 over de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State over Griekse statushouders (zie Kamerstukken II 2021-22, 32 317, nr. 719). Eiser heeft de rechtsgeldigheid van deze verlening met negen maanden niet betwist. Het is verder ook niet gebleken dat deze verlenging niet rechtsgeldig zou zijn. Dit betekent dat de beslistermijn op 7 maart 2023 is verlopen. Eiser heeft de staatssecretaris op 11 mei 2023, dus na het verstrijken van die termijn, in gebreke gesteld en vervolgens op 15 september 2023 beroep ingesteld. Niet is gebleken dat de staatssecretaris inmiddels een besluit heeft genomen. De rechtbank stelt vast dat de staatssecretaris niet tijdig een nieuw besluit heeft genomen op de aanvraag. Het beroep tegen het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit is daarom gegrond.
5. Omdat het beroep gegrond is, zal de rechtbank, gelet op de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 30 november 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:3352 en ECLI:NL:RVS:2022:3353), een rechterlijke dwangsom opleggen en met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, aanhef en onder b, van de Awb bepalen dat de staatssecretaris alsnog een besluit bekend dient te maken op de asielaanvraag van eiseres. In de uitspraak van 8 juli 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:1560) heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State het 8+8-wekenmodel passend geacht.
6. In de gevallen waarin, zoals hier, de bovengrens van 21 maanden is overschreden, dient in beginsel een kortere termijn dan volgens het 8+8-wekenmodel te worden gegeven om een beslissing te nemen op de asielaanvraag. Anderzijds blijft het van belang dat de beslissing op zorgvuldige wijze wordt genomen. De rechtbank zal daarom tot uitgangspunt nemen dat de staatssecretaris in zo’n geval binnen acht weken op de asielaanvraag dient te beslissen. Bijzondere omstandigheden kunnen voor de rechtbank aanleiding zijn om van dit uitgangspunt af te wijken door de staatssecretaris een andere termijn te geven. In dit geval is niet gebleken van dergelijke omstandigheden. Uit het dossier blijkt dat een aanmeldgehoor heeft plaatsgevonden, maar dat eiser nog niet is gehoord over zijn asielmotieven. De rechtbank acht het niet onmogelijk voor de staatssecretaris om op zorgvuldige wijze binnen acht weken een besluit te nemen. Dit betekent dat de staatssecretaris binnen acht weken na de dag van bekendmaking van deze uitspraak een besluit op de aanvraag bekend moet maken. Een beslistermijn van twee weken, zoals door eiser bepleit, acht de rechtbank in het kader van een zorgvuldige besluitvorming niet passend.
7. Met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb bepaalt de rechtbank dat de staatssecretaris een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn wordt overschreden door de staatssecretaris. Daarbij geldt wel een maximum van € 7.500,-.
8. De rechtbank veroordeelt de staatssecretaris in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 418,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 0,5).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt de staatssecretaris op binnen acht weken na de dag van bekendmaking van deze uitspraak alsnog een besluit op de aanvraag bekend te maken;
- bepaalt dat de staatssecretaris aan eiser een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van
€ 7.500,-;
- veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 418,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Ketelaars - Mast, rechter, in aanwezigheid van
mr. E.A. Ruiter, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak bekend is gemaakt.