ECLI:NL:RBDHA:2023:20514

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 december 2023
Publicatiedatum
22 december 2023
Zaaknummer
NL23.29708
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Vereenvoudigde behandeling
Rechters
  • S. Ketelaars - Mast
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op asielaanvragen

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 22 december 2023, zijn de beroepen van eisers, [naam 1] en [naam 2], gegrond verklaard. De eisers hebben beroep ingesteld tegen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid omdat deze niet tijdig heeft beslist op hun asielaanvragen, ingediend op 22 juli 2019. De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris op 6 december 2023 een verweerschrift heeft ingediend, maar dat er geen zitting nodig was, aangezien partijen hiermee instemden. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten zonder een zitting te houden, conform artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris binnen acht weken na de uitspraak nieuwe besluiten op de aanvragen moet bekendmaken, en legt een dwangsom op van € 100,- per dag voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. Tevens veroordeelt de rechtbank de staatssecretaris in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 418,50. Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Ketelaars - Mast, rechter, en is openbaar gemaakt via rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: NL23.29708 en NL23.29709

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[naam 1] , eiser

V-nummer: [nummer 1]
[naam 2], eiseres
V-nummer: [nummer 2]
hierna eisers,
(gemachtigde: mr. A.M.I. Eleveld),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over de beroepen die eisers hebben ingesteld omdat de staatssecretaris volgens hen niet op tijd heeft beslist op de asielaanvragen van 22 juli 2019.
De staatssecretaris heeft op 6 december 2023 een verweerschrift ingediend.

Overwegingen

1. De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting. Artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.
2. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene schriftelijk aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is, dan kan de betrokkene beroep instellen. Dit staat (onder andere) in artikel 6:12 van de Awb.
3. Eisers hebben hun aanvragen ingediend op 22 juli 2019. Eisers hebben eerder op
10 maart 2020 afzonderlijk beroep ingesteld tegen het uitblijven van een beslissing op hun aanvragen. Bij uitspraak van 7 augustus 2020 (NL20.6306 en NL23.6308) heeft deze rechtbank, zittingsplaats Roermond, de beroepen gegrond verklaard en de staatssecretaris opgedragen om in ieder geval binnen zestien weken na de bekendmaking van de uitspraak een besluit op de aanvragen te nemen en op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken. Aan deze termijn heeft de rechtbank aan eisers gezamenlijk een rechterlijke dwangsom verbonden van € 100,- per dag met een maximum van € 7.500,-. De staatssecretaris moest, gelet op de uitspraak van 7 augustus 2020, binnen zestien weken na die datum, dus uiterlijk 27 november 2020, een besluit op de aanvragen van eisers nemen.
De staatssecretaris heeft bij besluiten van 18 januari 2022 de aanvragen van eisers afgewezen. Op 2 december 2022 heeft de staatssecretaris die besluiten ingetrokken en daarbij aangegeven dat hij opnieuw op de aanvragen van 22 juli 2019 zal beslissen. Eisers hebben de staatssecretaris op 10 augustus 2023, dus na het verstrijken van de termijn, in gebreke gesteld en vervolgens op 18 september 2023 beroepen ingesteld. Niet is gebleken dat de staatssecretaris inmiddels een nieuw besluit op de aanvragen van eisers heeft genomen. De beroepen tegen het met de besluiten gelijk te stellen niet tijdig nemen van besluiten op de aanvragen is daarom gegrond.
4. Omdat de beroepen gegrond zijn, zal de rechtbank, gelet op de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 30 november 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:3352 en ECLI:NL:RVS:2022:3353), een rechterlijke dwangsom opleggen en met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, aanhef en onder b van de Awb bepalen dat de staatssecretaris alsnog besluiten bekend dient te maken op de asielaanvragen van eisers. In de uitspraak van 8 juli 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:1560) heeft de Afdeling het 8+8-wekenmodel passend geacht.
5. De rechtbank is van oordeel dat in de gevallen waarin, zoals hier, de bovengrens van 21 maanden is overschreden in beginsel een kortere termijn dan volgens het 8+8-wekenmodel dient te worden gegeven om een beslissing te nemen op de asielaanvragen. Anderzijds blijft het van belang dat de beslissing op zorgvuldige wijze wordt genomen. De rechtbank zal daarom tot uitgangspunt nemen dat de staatssecretaris in zo’n geval binnen acht weken op de asielaanvraag dient te beslissen. Bijzondere omstandigheden kunnen voor de rechtbank aanleiding zijn om van dit uitgangspunt af te wijken door de staatssecretaris een andere termijn te geven. Die bijzondere omstandigheden doen zich in dit geval niet voor. De staatssecretaris heeft in het verweerschrift aangegeven dat eiser aanvullend zal worden gehoord en dat het gehoor staat gepland op 8 december 2023. Gegeven die omstandigheid bepaalt de rechtbank daarom dat de staatssecretaris binnen acht weken na bekendmaking van de uitspraak nieuwe besluiten op de aanvragen bekend moet maken. De rechtbank gaat er vanuit dat er geen beletselen zijn voor de staatssecretaris om binnen die termijn opnieuw op de aanvragen van eisers te beslissen. Dit betekent dat de staatssecretaris binnen acht weken na bekendmaking van de uitspraak nieuwe besluiten op de aanvragen van eisers bekend moet maken. Een beslistermijn van twee weken, zoals door eisers bepleit, acht de rechtbank in het kader van een zorgvuldige besluitvorming niet passend.
6. Met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb bepaalt de rechtbank dat de staatssecretaris een dwangsom van € 100,- voor eisers gezamenlijk (zie de uitspraak van de Afdeling van 15 juli 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1624) moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog wordt overschreden door de staatssecretaris. Daarbij geldt wel een maximum van € 7.500,- .
7. De rechtbank veroordeelt de staatssecretaris in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 418,50 (1 punt (met inachtneming van hun samenhang) voor het indienen van de beroepschriften, met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 0,5).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt het, met de besluiten gelijk te stellen, niet tijdig nemen van de besluiten;
- draagt de staatssecretaris op binnen acht weken na bekendmaking van de uitspraak
alsnog nieuwe besluiten op de aanvragen bekend te maken;
- bepaalt dat de staatssecretaris aan eisers gezamenlijk een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500,-;
- veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 418,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Ketelaars - Mast, rechter, in aanwezigheid van
mr. E.A. Ruiter, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak bekend is gemaakt.