ECLI:NL:RBDHA:2023:20552

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 december 2023
Publicatiedatum
22 december 2023
Zaaknummer
NL23.29754
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Vereenvoudigde behandeling
Rechters
  • S. Ketelaars - Mast
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op asielaanvraag en oplegging van een dwangsom

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 22 december 2023, is het beroep van eiser tegen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid gegrond verklaard. Eiser had op 9 mei 2022 een asielaanvraag ingediend, maar de staatssecretaris had niet tijdig beslist. De wettelijke beslistermijn van zes maanden eindigde op 9 november 2022, maar de staatssecretaris verlengde deze termijn met negen maanden, waardoor de nieuwe einddatum op 8 augustus 2023 viel. Eiser heeft de staatssecretaris op 4 september 2023 in gebreke gesteld en op 19 september 2023 beroep ingesteld, omdat er nog steeds geen besluit was genomen. De rechtbank oordeelde dat het beroep gegrond was, omdat de staatssecretaris niet tijdig had beslist.

De rechtbank heeft bepaald dat de staatssecretaris binnen zestien weken na de uitspraak een besluit op de asielaanvraag moet nemen. Tevens is er een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. De rechtbank heeft ook de proceskosten van eiser vastgesteld op € 418,50. Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Ketelaars - Mast, in aanwezigheid van griffier mr. E.A. Ruiter, en is openbaar gemaakt via rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.29754

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. M. Rasul),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris.

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiser heeft ingesteld omdat de staatssecretaris volgens hem niet op tijd heeft beslist op de asielaanvraag van 9 mei 2022.
De staatssecretaris heeft geen verweerschrift ingediend.

Overwegingen

1. De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting. Artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.
2. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene schriftelijk aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is, dan kan de betrokkene beroep instellen. Dit staat (onder andere) in artikel 6:12 van de Awb.
3. Op grond van artikel 42, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 moet de staatssecretaris binnen zes maanden na ontvangst van de aanvraag beslissen. Op grond van het vierde lid, aanhef en onder a, van dat artikel kan de staatssecretaris de termijn voor het nemen van een besluit op de aanvraag met ten hoogste negen maanden verlengen als er complexe feitelijke of juridische kwesties aan de orde zijn.
4. Eiser heeft de opvolgende aanvraag ingediend op 9 mei 2022. De wettelijke beslistermijn van zes maanden zou in het geval van eiser op 9 november 2022 eindigen. Op 29 november 2022 heeft de staatssecretaris aan eiser bericht dat de beslistermijn voor het nemen van een besluit op zijn aanvraag met negen maanden is verlengd en dat de nieuwe beslistermijn van zijn asielaanvraag eindigt op 8 augustus 2023. Eiser heeft de rechtsgeldigheid van deze verlening met negen maanden niet betwist. Het is verder ook niet gebleken dat deze verlenging niet rechtsgeldig zou zijn. Eiser heeft de staatssecretaris op
4 september 2023, dus na het verstrijken van de verlengde termijn, in gebreke gesteld en vervolgens op 19 september 2023 beroep ingesteld. Niet is gebleken dat de staatssecretaris inmiddels een besluit op de aanvraag heeft genomen. Het beroep tegen het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit is daarom gegrond.
5. Omdat het beroep gegrond is, zal de rechtbank, gelet op de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 30 november 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:3352 en ECLI:NL:RVS:2022:3353), een rechterlijke dwangsom opleggen en met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, aanhef en onder b, van de Awb bepalen dat de staatssecretaris alsnog een besluit bekend dient te maken op de asielaanvraag van eiser. In de uitspraak van 8 juli 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:1560) heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State het 8+8-wekenmodel passend geacht.
6. Uit het dossier blijkt dat in het geval van eiser nog een aanmeldgehoor moet plaatsvinden en dat de staatssecretaris bij brief van 9 mei 2023 de gemachtigde van eiser heeft laten weten dat de zaak zo spoedig mogelijk zal worden behandeld in de algemene asielprocedure. De rechtbank zal bij het bepalen van de beslistermijn aansluiting zoeken bij het 8+8-wekenmodel uit voornoemde uitspraak van de Afdeling van 8 juli 2020. In dit model zijn de eerste acht weken bedoeld om een gehoor met de vreemdeling in te plannen. De tweede acht weken zijn bedoeld om een besluit op de aanvraag te nemen. De rechtbank ziet in het van een zorgvuldige besluitvorming geen grond om in de zaak van eiser een andere termijn passend te achten. Dit betekent dat de staatssecretaris binnen zestien weken na de dag van bekendmaking een besluit op de aanvraag bekend moet maken. Daarbij geeft de rechtbank aan de staatssecretaris mee om de opvolgende aanvraag van eiser met voortvarendheid op te pakken.
7. Met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb bepaalt de rechtbank dat de staatssecretaris een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn wordt overschreden door de staatssecretaris. Daarbij geldt wel een maximum van € 7.500,-.
8. De rechtbank veroordeelt de staatssecretaris in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 418,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 0,5).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt de staatssecretaris op binnen zestien weken na de dag van bekendmaking van deze uitspraak alsnog een besluit op de aanvraag bekend te maken;
- bepaalt dat de staatssecretaris aan eiser een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van
€ 7.500,-;
- veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 418,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Ketelaars - Mast, rechter, in aanwezigheid van
mr. E.A. Ruiter, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak bekend is gemaakt.