ECLI:NL:RBDHA:2023:20554

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 december 2023
Publicatiedatum
22 december 2023
Zaaknummer
NL23.29817
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Vereenvoudigde behandeling
Rechters
  • S. Ketelaars - Mast
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op asielaanvraag en oplegging van dwangsom

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 22 december 2023, is het beroep van eiser, die een asielaanvraag heeft ingediend op 6 april 2022, gegrond verklaard. Eiser stelde dat de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet tijdig had beslist op zijn aanvraag. De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris geen verweerschrift heeft ingediend en dat er geen zitting nodig was, waardoor het onderzoek zonder zitting is gesloten. De rechtbank heeft de wettelijke beslistermijn van zes maanden voor de staatssecretaris, die op 6 juli 2023 was verstreken, in acht genomen. Eiser had eerder op 25 oktober 2022 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit, maar dit beroep was niet-ontvankelijk verklaard omdat de ingebrekestelling te vroeg was ingediend. De staatssecretaris had de beslistermijn verlengd met negen maanden, maar eiser heeft pas op 19 september 2023 beroep ingesteld na het verstrijken van de termijn. De rechtbank heeft geoordeeld dat het beroep gegrond is en heeft de staatssecretaris opgedragen binnen zestien weken na de uitspraak alsnog een besluit op de aanvraag bekend te maken. Tevens is er een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. De staatssecretaris is ook veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 418,50.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.29817

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. T. der Bedrosian),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiser heeft ingesteld omdat de staatssecretaris volgens hem niet op tijd heeft beslist op de asielaanvraag van 6 april 2022.
De staatssecretaris heeft geen verweerschrift ingediend.

Overwegingen

1. De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting. Artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.
2. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene schriftelijk aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is, dan kan de betrokkene beroep instellen. Dit staat (onder andere) in artikel 6:12 van de Awb.
3. Op grond van artikel 42, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 moet de staatssecretaris binnen zes maanden na ontvangst van de aanvraag beslissen. Op grond van het vierde lid, aanhef en onder b, van dat artikel kan de termijn, als bedoeld in het eerste lid, met ten hoogste negen maanden worden verlengd, indien een groot aantal vreemdelingen tegelijk een aanvraag indient waardoor het in de praktijk zeer moeilijk is de procedure binnen de termijn van zes maanden af te ronden.
4. Eiser heeft de aanvraag ingediend op 6 april 2022. Hij heeft eerder op 25 oktober 2022 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn aanvraag. Bij uitspraak van 5 juni 2023 (NL22.21726) heeft deze rechtbank en zittingsplaats dit beroep niet-ontvankelijk verklaard omdat de ingebrekestelling te vroeg is ingediend. De staatssecretaris heeft bij Wijzigingsbesluit Vreemdelingencirculaire van 21 september 2022 (WBV 2022/22), geldend vanaf 27 september 2022, de wettelijke beslistermijn van zes maanden voor verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verlengd met negen maanden. Dit besluit geldt voor alle aanvragen waarvan de wettelijke beslistermijn nog niet was verstreken op 27 september 2022. Dit betekent in het geval van eiser dat de beslistermijn op 6 juli 2023 is verlopen. Eiser heeft de staatssecretaris op 12 juli 2023, dus na het verstrijken van die termijn, in gebreke gesteld en vervolgens op 19 september 2023 beroep ingesteld. Niet is gebleken dat de staatssecretaris inmiddels een besluit op de aanvraag heeft genomen. Het beroep tegen het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit is daarom gegrond.
5. Omdat het beroep gegrond is, zal de rechtbank, gelet op de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 30 november 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:3352 en ECLI:NL:RVS:2022:3353), een rechterlijke dwangsom opleggen en met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, aanhef en onder b, van de Awb bepalen dat de staatssecretaris alsnog een besluit bekend dient te maken op de asielaanvraag van eiser.
6. Uit het dossier blijkt dat in het geval van eiser op 31 mei 2022 een aanmeldgehoor heeft plaatsgevonden, maar dat hij nog niet is gehoord over zijn asielmotieven. In de uitspraak van 8 juli 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:1560) acht de Afdeling in een dergelijk geval een termijn van zestien weken passend, het zogenoemde 8+8-wekenmodel. Om zowel recht te doen aan het belang van eiser bij een duidelijke beslistermijn, als het belang van de staatssecretaris om tot een zorgvuldige besluitvorming te kunnen komen, zal de rechtbank een beslistermijn opleggen van zestien weken. Daarbij houdt de rechtbank rekening met de omstandigheden dat de staatssecretaris nog een voornemen moet nemen en dat eiser daarop vervolgens nog zijn zienswijze mag geven, voordat de staatssecretaris een besluit neemt. Dit betekent dat de staatssecretaris binnen zestien weken na de dag van bekendmaking van deze uitspraak een besluit op de aanvraag bekend moet maken. Een beslistermijn van vier weken, zoals door eiser bepleit, acht de rechtbank in het kader van een zorgvuldige besluitvorming niet passend. De rechtbank geeft aan de staatssecretaris mee om de aanvraag van eiser, mede gelet op het tijdsverloop, met de nodige voortvarendheid op te pakken.
7. Met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb bepaalt de rechtbank dat de staatssecretaris een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn wordt overschreden door de staatssecretaris. Daarbij geldt wel een maximum van € 7.500,-.
8. De rechtbank veroordeelt de staatssecretaris in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 418,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 0,5).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt de staatssecretaris op binnen zestien weken na de dag van bekendmaking van deze uitspraak alsnog een besluit op de aanvraag bekend te maken;
- bepaalt dat de staatssecretaris aan eiser een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van
€ 7.500,-;
- veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 418,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Ketelaars - Mast, rechter, in aanwezigheid van
mr. E.A. Ruiter, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak bekend is gemaakt.