ECLI:NL:RBDHA:2023:20708
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, op 18 december 2023, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag op 20 oktober 2023 afgewezen, met het argument dat de Bondsrepubliek Duitsland verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank heeft het beroep op 13 november 2023 behandeld, waarbij zowel eiser als zijn gemachtigde, alsook de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig waren.
De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris terecht de aanvraag niet in behandeling heeft genomen. Eiser had aangevoerd dat de staatssecretaris in het voornemen niet adequaat was ingegaan op zijn bezwaren tegen de overdracht naar Duitsland. De rechtbank oordeelt echter dat het voornemen een voorbereidingshandeling is en niet gericht is op rechtsgevolg. Eiser had de mogelijkheid om zijn bezwaren in een zienswijze naar voren te brengen, wat hij ook heeft gedaan. De rechtbank stelt vast dat de staatssecretaris de bezwaren van eiser inhoudelijk heeft beoordeeld.
Daarnaast heeft eiser betoogd dat Nederland verantwoordelijk is voor zijn asielaanvraag op basis van artikel 16 van de Dublinverordening, omdat hij afhankelijk is van de zorg van zijn broer die in Nederland verblijft. De rechtbank oordeelt dat eiser niet voldoende bewijs heeft geleverd van deze afhankelijkheid en dat de staatssecretaris terecht heeft gesteld dat eiser aannemelijk moet maken dat hij afhankelijk is van zijn broer. Eiser heeft geen medische documenten overgelegd die zijn claims onderbouwen.
Tot slot heeft eiser aangevoerd dat de staatssecretaris onvoldoende gemotiveerd heeft waarom de behandeling van zijn aanvraag niet op grond van artikel 17 van de Dublinverordening aan hem is overgedragen. De rechtbank oordeelt dat het aan eiser is om bijzondere individuele omstandigheden aan te tonen die een overdracht naar Duitsland tot onevenredige hardheid zouden maken. Aangezien eiser hierin niet is geslaagd, verklaart de rechtbank het beroep ongegrond. De uitspraak is gedaan door mr. S. Kompier, rechter, in aanwezigheid van mr. T.M.T. Brandsma, griffier.