ECLI:NL:RBDHA:2023:20794

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 december 2023
Publicatiedatum
2 januari 2024
Zaaknummer
NL23.38634
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring in het bestuursrecht en vreemdelingenrecht

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 21 december 2023, wordt het beroep van eiser tegen de maatregel van bewaring beoordeeld. Eiser, vertegenwoordigd door mr. M.L. Saija, had op 29 november 2023 een asielaanvraag ingediend, waarna de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door mr. P. Lojinga, de maatregel van bewaring oplegde op basis van artikel 59b van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank behandelt de vraag of deze maatregel rechtmatig is opgelegd en of er sprake is van een tijdige wijziging van de grondslag van de bewaring.

De rechtbank concludeert dat de maatregel van bewaring niet onrechtmatig is. Eiser had eerder in bewaring gezeten op 30 oktober 2023, en de rechtbank stelt vast dat de staatssecretaris voldoende voortvarend heeft gehandeld in de periode tussen de eerdere en de nieuwe maatregel. Eiser's argument dat de staatssecretaris niet tijdig de grondslag heeft gewijzigd, wordt verworpen. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris niet verplicht is om voortvarend te handelen in het kader van de uitzetting bij een bewaring op grond van artikel 59b.

Daarnaast wordt het argument van eiser dat de staatssecretaris had moeten volstaan met een lichter middel, afgewezen. De rechtbank oordeelt dat de belangen van eiser voldoende zijn afgewogen en dat er geen andere afdoende maatregelen beschikbaar waren. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak is openbaar gemaakt en er kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.38634

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 december 2023 in de zaak tussen

[eiser] , v-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. M.L. Saija),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. P. Lojinga).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het bestreden besluit van 29 november 2023 waarin de staatssecretaris aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) heeft opgelegd. Dit beroep moet ook worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 19 december 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, via een beeldverbinding, zijn gemachtigde en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of het opleggen van de maatregel van bewaring rechtmatig is. Zij doet dat onder meer aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. Het beroep is ongegrond. Het opleggen van de maatregel van bewaring is niet onrechtmatig. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Kan een eventueel gebrek over de tijdigheid van de grondslagwijziging in deze procedure aan de orde komen?
4. Eiser voert aan dat de wijziging van de wettelijke grondslag van de maatregel van bewaring niet tijdig heeft plaatsgevonden. Eiser heeft namelijk op 16 november 2023 gemeld dat hij een asielaanvraag wil indienen na de uitspraak van deze rechtbank van 21 november 2023. Deze uitspraak werd al op 17 november 2023 gedaan. Om die reden had de staatssecretaris uiterlijk op 19 november 2023 en in ieder geval op 23 november 2023 de grondslag van bewaring moeten wijzigen naar artikel 59b van de Vw 2000. Omdat de staatssecretaris dat niet heeft gedaan, is de maatregel vanaf 19 november 2023 en in ieder geval vanaf 23 november 2023 tot op heden onrechtmatig. [1] De bewaring dient te worden opgeheven.
4.1.
De rechtbank stelt vast dat eiser eerder in bewaring is gesteld op 30 oktober 2023 op grondslag van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000. Op
15 november 2023 heeft eiser in het vertrekgesprek verklaard dat hij asiel wil aanvragen. Een dag later, op 16 november 2023, heeft de gemachtigde van eiser contact gehad met eiser. Op advies van zijn gemachtigde heeft eiser besloten dat hij pas na de uitspraak van deze rechtbank op 21 november 2023 zijn asielaanvraag wil indienen. Dat staat in het proces-verbaal van bevindingen van 16 november 2023. Vervolgens is op 29 november 2023 de asielaanvraag ingediend en ondertekend en is eiser op 29 november 2023 in bewaring gesteld op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a en b van de Vw 2000.
4.2.
Deze beroepsgrond van eiser slaagt niet. Een eventueel gebrek over een niet tijdige omzetting kan zoals de staatssecretaris betoogt aan de orde komen in een procedure over de maatregel van bewaring van 30 oktober 2023. [2] De maatregel van bewaring van
29 november 2023 is een nieuwe maatregel ten opzichte van de maatregel van
30 oktober 2023. Een eventueel gebrek dat kleeft aan de maatregel van bewaring van
30 oktober 2023 vanwege een niet tijdige omzetting, is geen aanleiding om de maatregel van 29 november 2023 reeds hierom van meet af aan onrechtmatig te achten. Dat tussen de eerdere maatregel van bewaring van 30 oktober 2023 en de daarop aansluitende maatregel van bewaring van 29 november 2023 een samenhang bestaat in die zin dat met deze laatste maatregel de bewaring van eiser feitelijk voortduurt is daartoe onvoldoende.
Werkt de staatssecretaris voldoende voortvarend aan eisers uitzetting?
5. Eiser voert aan dat de staatssecretaris onvoldoende voortvarend werkt aan zijn uitzetting. Eiser stelt dat de staatssecretaris over de periode van zijn inbewaringstelling op 30 oktober 2023 tot aan de asielaanvraag op 29 november 2023 los van de vertrekgesprekken geen inzicht geeft in de overige uitzettingshandelingen.
5.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank stelt vast dat het zicht op uitzetting voor de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, van de Vw 2000 geen vereiste is. Hieruit volgt dat de staatssecretaris bij een bewaring op grond van deze bepaling in de regel niet gehouden is voortvarend handelingen te verrichten ter voorbereiding van de uitzetting. [3] De staatssecretaris heeft op zitting overigens nog toegelicht dat op
3 november 2023 een laissez-passer aanvraag is gedaan voor eiser en dat hierop is gerappelleerd voor de omzetting op 29 november 2023.
Had de staatssecretaris moeten volstaan met een lichter middel?
6. Eiser voert aan dat de staatssecretaris had moeten volstaan met een lichter middel, gelet op de verklaring van de partner van eiser die bereid is om zich garant te stellen.
6.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De staatssecretaris stelt zich terecht op het standpunt dat uit de (onbetwiste) gronden van de maatregel van bewaring een risico op onttrekking aan het toezicht volgt en in dit geval geen andere afdoende, maar minder dwingende maatregelen dan de inbewaringstelling doeltreffend konden worden toegepast. Daarbij wijst de staatssecretaris er terecht op dat eiser op 2 februari 2023 met onbekende bestemming vertrokken. Verder heeft eiser in het vertrekgesprek van 1 november 2023 verklaard dat hij niet terug wil naar Egypte. Gelet hierop bestaat er geen aanleiding voor de conclusie dat de staatssecretaris had moeten volstaan met een lichter middel.
6.2.
Voor zover eiser erop doelt dat zijn belangen onvoldoende zijn afgewogen, slaagt dit ook niet. De rechtbank ziet geen aanleiding dat de belangenafweging voor eiser anders had moeten uitpakken. De garantstelling ziet op een logeeradres bij zijn vriend. Dat is niet een plek die als duurzaam verblijf kan worden gezien omdat eiser niet in juridische of economische zin is gebonden aan deze plek. Uit de (onbetwiste) gronden volgt het risico op onttrekking. Eiser heeft geen andere omstandigheden naar voren gebracht die tot een ander oordeel moeten leiden over de maatregel van bewaring. De belangen van eiser zijn hiermee voldoende afgewogen.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?7. Los van de door eiser aangevoerde gronden, ziet de rechtbank in de door de staatssecretaris en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan. [4]

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de inbewaringstelling van eiser rechtmatig is en de staatssecretaris geen schadevergoeding aan eiser hoeft te betalen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.P.C.G. Derksen, rechter, in aanwezigheid van
mr.S.M. Hampsink, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Eiser beroept zich op ABRvS 23 december 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2963 en ABRvS 7 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:705.
2.Vergelijk ABRvS 13 juni 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2005.
3.ABRVS 8 juni 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1553. Zie ook: ABRVS 31 augustus 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2434.
4.Vergelijk de uitspraak van de ABRvS van 26 juli 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2829.