In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 februari 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende een verzoek om proceskostenvergoeding. Eiser, een Turkse nationaliteit, had eerder een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning op grond van familie- of gezinsleven, welke was afgewezen door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser had beroep ingesteld tegen deze afwijzing en de rechtbank had op 9 februari 2022 het beroep gegrond verklaard, waardoor verweerder werd opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen. Eiser stelde verweerder in gebreke wegens het niet tijdig beslissen op zijn bezwaar en heeft vervolgens beroep ingesteld tegen deze in gebreke stelling.
De rechtbank heeft in deze uitspraak geoordeeld dat het verzoek om proceskostenvergoeding ongegrond is. De rechtbank overweegt dat, hoewel verweerder op 14 september 2022 een besluit op het bezwaar heeft genomen, dit niet leidt tot een veroordeling in de proceskosten. De rechtbank stelt vast dat de ingebrekestelling door eiser prematuur was, aangezien de beslistermijn op dat moment nog niet was verstreken. Hierdoor is niet voldaan aan de voorwaarden voor het indienen van een beroepschrift tegen het niet tijdig beslissen. De rechtbank wijst het verzoek om proceskostenvergoeding af, omdat er geen aanleiding is om verweerder te veroordelen in de proceskosten.
De uitspraak is gedaan door rechter F. Sijens, in aanwezigheid van griffier P.W. Karsowidjojo, en is openbaar gemaakt via rechtspraak.nl. Eiser heeft de mogelijkheid om binnen zes weken na de uitspraak een verzetschrift in te dienen als hij het niet eens is met de beslissing.