ECLI:NL:RBDHA:2023:2082

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 februari 2023
Publicatiedatum
23 februari 2023
Zaaknummer
NL22.9626
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Vereenvoudigde behandeling
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om proceskostenvergoeding in asielzaak na niet tijdig beslissen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 februari 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende een verzoek om proceskostenvergoeding. Eiser, een Turkse nationaliteit, had eerder een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning op grond van familie- of gezinsleven, welke was afgewezen door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser had beroep ingesteld tegen deze afwijzing en de rechtbank had op 9 februari 2022 het beroep gegrond verklaard, waardoor verweerder werd opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen. Eiser stelde verweerder in gebreke wegens het niet tijdig beslissen op zijn bezwaar en heeft vervolgens beroep ingesteld tegen deze in gebreke stelling.

De rechtbank heeft in deze uitspraak geoordeeld dat het verzoek om proceskostenvergoeding ongegrond is. De rechtbank overweegt dat, hoewel verweerder op 14 september 2022 een besluit op het bezwaar heeft genomen, dit niet leidt tot een veroordeling in de proceskosten. De rechtbank stelt vast dat de ingebrekestelling door eiser prematuur was, aangezien de beslistermijn op dat moment nog niet was verstreken. Hierdoor is niet voldaan aan de voorwaarden voor het indienen van een beroepschrift tegen het niet tijdig beslissen. De rechtbank wijst het verzoek om proceskostenvergoeding af, omdat er geen aanleiding is om verweerder te veroordelen in de proceskosten.

De uitspraak is gedaan door rechter F. Sijens, in aanwezigheid van griffier P.W. Karsowidjojo, en is openbaar gemaakt via rechtspraak.nl. Eiser heeft de mogelijkheid om binnen zes weken na de uitspraak een verzetschrift in te dienen als hij het niet eens is met de beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.9626

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser

geboren op [geboortedatum] ,
V-nummer: [V-nummer] ,
van Turkse nationaliteit
(gemachtigde: mr. I. Mercanoglu),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

Inleiding

Bij besluit van 4 maart 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser van 24 november 2020 om verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met verblijfsdoel ‘familie- of gezinsleven op grond van artikel 8 EVRM’, bij zijn dochter [belanghebbende] , afgewezen.
Daarnaast is bepaald dat eiser ook niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 3.6 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) of uitstel van vertrek op
grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Bij uitspraak van 9 februari 2022 heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard en verweerder opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen (NL21.16940).
Bij brief van 21 april 2022 heeft eiser verweerder in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn bezwaar. Op 25 mei 2022 heeft eiser beroep ingesteld bij de rechtbank tegen het niet tijdig beslissen op zijn bezwaar. Verder is de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen (zaaknummer: NL22.9627) waarop bij afzonderlijke uitspraak zal worden beslist.
Verweerder heeft bij besluit van 14 september 2022 het bezwaar ongegrond verklaard.
Naar aanleiding hiervan heeft eiser het beroep ingetrokken, met daarbij het verzoek verweerder te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten.
Verweerder heeft meegedeeld niet bereid te zijn de proceskosten te vergoeden voor het indienen van het beroep niet tijdig beslissen en het verzoek om een voorlopige voorziening.

Overwegingen

1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling.
2. De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Als een beroep wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoet gekomen, kan de rechtbank op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb.
3. Gelet op de gedingstukken en het hiervoor weergegeven procesverloop is verweerder tegemoet gekomen aan het beroep van verzoeker. Verweerder heeft immers op 14 september 2022 een besluit op het bezwaar genomen.
4. Ingevolge artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit gelijkgesteld. Tegen het niet tijdig beslissen staat dan ook beroep bij de rechtbank open. Het beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen (artikel 6:12, tweede lid, van de Awb).
5. Uit de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van onder andere 17 september 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:3442) en 16 maart 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:922) volgt dat, indien na vernietiging door de rechter geen termijn voor het nemen van een nieuw besluit is gesteld, het bestuursorgaan in beginsel dient te beslissen binnen dezelfde termijn als de termijn die gold voor het vernietigde besluit In de uitspraak van de rechtbank van 9 februari 2022 is verweerder opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen. Gelet hierop diende verweerder, gelet op artikel 76 van de Vw binnen negentien weken, na de dag van verzending van de uitspraak van 9 februari 2022, te beslissen op het bezwaar van verzoeker. De rechtbank stelt vast dat deze termijn op 22 juni 2022 is verstreken. Verzoeker heeft op 21 april 2022 verweerder in gebreke gesteld. Op het moment van de ingebrekestelling was de beslistermijn dus nog niet verstreken, zodat deze ingebrekestelling prematuur was.
6. Dit betekent dat niet is voldaan aan de voorwaarden van artikel 6:12, tweede lid, van de Awb. Het beroepschrift is ingetrokken, waardoor de rechtbank niet toekomt aan een niet-ontvankelijkverklaring. Weliswaar is verweer aan eiser tegemoet gekomen door een beslissing op het bezwaar te nemen, maar tot een veroordeling in de proceskosten kan dit niet leiden.
7. Het verzoek om proceskostenveroordeling wordt als kennelijk ongegrond afgewezen.

Beslissing

De rechtbank wijst het verzoek om proceskostenvergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F. Sijens, rechter, in aanwezigheid van
P.W. Karsowidjojo, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.