ECLI:NL:RBDHA:2023:20862

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 december 2023
Publicatiedatum
3 januari 2024
Zaaknummer
NL23.38836
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring en de informatieplicht van de staatssecretaris

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarin aan eiser de maatregel van bewaring is opgelegd op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft de zaak op 19 december 2023 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde via een beeldverbinding aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de staatssecretaris. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat de maatregel van bewaring rechtmatig is.

Eiser betoogt dat de staatssecretaris in strijd heeft gehandeld met artikel 5.3 van het Vreemdelingenbesluit 2000, omdat hij niet schriftelijk in een begrijpelijke taal op de hoogte is gesteld van de redenen voor de bewaring en de procedures om deze aan te vechten. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris niet volledig aan zijn informatieplicht heeft voldaan, maar dat dit gebrek niet leidt tot onrechtmatigheid van de maatregel. De belangenafweging valt in het voordeel van de staatssecretaris uit, omdat eiser tijdens het gehoor is geïnformeerd over de redenen van de bewaring en hij een advocaat heeft toegewezen gekregen.

Daarnaast oordeelt de rechtbank dat de staatssecretaris voldoende voortvarend heeft gehandeld in de voorbereiding van de uitzetting van eiser, die op 11 december 2023 in bewaring is gesteld. De rechtbank stelt vast dat de staatssecretaris op de vijfde dag na de inbewaringstelling een vertrekgesprek heeft gevoerd, wat als voldoende voortvarend wordt beschouwd. Eiser's argument dat hij kwetsbaar is en dat er lichter middelen beschikbaar zijn, wordt verworpen, omdat het risico op onttrekking aan de uitzetting blijft bestaan. De rechtbank concludeert dat er geen gronden zijn om te oordelen dat de rechtmatigheidsvoorwaarden voor de maatregel niet zijn voldaan.

De rechtbank wijst het verzoek om schadevergoeding af en verklaart het beroep ongegrond. De uitspraak is gedaan door mr. W.P.C.G. Derksen, in aanwezigheid van mr. S.M. Hampsink, griffier, en is openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.38836

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 december 2023 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. S. Jankie),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. P. Loijenga).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het bestreden besluit van 11 december 2023 waarin de staatssecretaris aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) heeft opgelegd. Dit beroep moet ook worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 19 december 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en zijn gemachtigde, via een beeldverbinding, en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of het opleggen van de maatregel van bewaring rechtmatig is. Zij doet dat onder meer aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. Het beroep is ongegrond. Het opleggen van de maatregel van bewaring is niet onrechtmatig. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Heeft de staatssecretaris gehandeld in strijd met artikel 5.3 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000)?
4. Eiser voert aan dat de staatssecretaris in strijd met artikel 5.3 van het Vb 2000 heeft gehandeld. Hij had namelijk na uitreiking van de maatregel van bewaring schriftelijk in een taal die hij verstaat op de hoogte moeten worden gesteld van de redenen van bewaring en van de procedures om de maatregel aan te vechten, evenals de mogelijkheid om gratis rechtsbijstand en vertegenwoordiging aan te vragen. Het proces-verbaal of de maatregel zegt daar onvoldoende of niets over. Omdat de maatregel van bewaring een vrijheidsontnemende maatregel is die het recht op vrijheid raakt in de zin van
artikel 6 van het EU Handvest en artikel 5 van de EVRM, is dit een ernstig gebrek dat de maatregel van bewaring onrechtmatig maakt volgens eiser.
4.1.
Uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van
15 november 2023 [1] volgt dat de staatssecretaris, om te voldoen aan de informatieplicht zoals deze volgt uit Europese wetgeving en artikel 5.3, eerste lid, derde zin, van het Vb 2000, kan volstaan met een schriftelijk stuk waarin de rechtsmiddelen en de mogelijkheid van gratis rechtsbijstand staan vermeld en waarin een overzicht is opgenomen van de van toepassing zijnde juridische en feitelijke gronden van de bewaring.
4.2.
De beroepsgrond van eiser slaagt deels wel, maar dit leidt niet tot opheffing van de bewaring. In de maatregel van bewaring van 11 december 2023 is op pagina 4 opgenomen dat een afschrift van de maatregel van bewaring onmiddellijk aan eiser is uitgereikt. Uit het proces-verbaal van gehoor van 11 december 2023 volgt dat aan eiser met behulp van een tolk is uitgelegd dat eiser het recht heeft om tegen de maatregel van bewaring in beroep te gaan bij de rechtbank en dat hij dit kan overleggen met zijn advocaat. Hiermee heeft de staatssecretaris niet voldaan aan zijn informatieplicht. De staatssecretaris heeft bij het uitreiken van de maatregel van bewaring aan eiser namelijk geen schriftelijk stuk in een taal die hij verstaat uitgereikt waarin de van toepassing zijnde juridische en feitelijke gronden van bewaring, de rechtsmiddelen en de mogelijkheid van gratis rechtsbijstand zijn vermeld. Dat de redenen van bewaring door middel van een tolk aan eiser kenbaar zijn gemaakt is onvoldoende om aan de informatieplicht te voldoen, omdat die redenen ook schriftelijk in een taal die hij verstaat aan hem kenbaar moeten worden gemaakt. De enkele verklaring van de staatssecretaris op de zitting dat de informatiebrief volstaat omdat daarin de (algemene) informatie wordt gegeven die volgens de Afdeling nodig is, is hiervoor onvoldoende. Daarmee is sprake van een gebrek en is een belangenafweging noodzakelijk.
4.2.1.
Deze belangenafweging valt in het voordeel van de staatssecretaris uit omdat de ernst van het gebrek niet opweegt tegen de belangen die met de bewaring zijn gediend. Eiser is namelijk tijdens het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling in kennis gesteld van het feit dat hij in bewaring wordt gesteld en de redenen die hieraan ten grondslag liggen. Verder heeft eiser een (piket)advocaat toegewezen gekregen. Die advocaat heeft namens hem beroep ingesteld. Eiser heeft gebruik kunnen maken van de aan hem toekomende procedurele rechten.
4.2.2.
Dit betekent dat het onder 4.2 geconstateerde gebrek niet leidt tot onrechtmatigheid van de maatregel van bewaring.
Werkt de staatssecretaris voldoende voortvarend aan eisers uitzetting?
5. Eiser voert aan dat de staatssecretaris onvoldoende voortvarend werkt aan zijn uitzetting, omdat eiser al acht dagen in bewaring zit en er nog geen overnameverzoek is gedaan.
5.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Wat eiser aanvoert leidt niet tot het oordeel dat de staatssecretaris onvoldoende voortvarend werkt aan zijn uitzetting. Eiser is op
11 december 2023 in bewaring gesteld. Vervolgens heeft de staatssecretaris op
15 december 2023 de eerste uitzettingshandeling verricht in de vorm van een vertrekgesprek met eiser. Dat is op de vijfde dag van eisers inbewaringstelling. Uit vaste rechtspraak volgt dat het starten met de daadwerkelijke voorbereiding van de uitzetting op de zevende dag voldoende voortvarend is. [2] Een vertrekgesprek is aan te merken als een handeling van directe betekenis voor de overdracht. [3] Het voeren van het vertrekgesprek op de vijfde dag van eisers inbewaringstelling is de eerste uitzettingshandeling, zodat de staatssecretaris voldoende voortvarend heeft gehandeld. Het betoog van eiser dat er nog geen overnameverzoek is gedaan, maakt dit niet anders. De staatssecretaris heeft op zitting toegelicht dat de laatste stand van zaken is dat het verzoek bij Bureau Dublin ligt om het overnameverzoek op te starten.
Had de staatssecretaris moeten volstaan met een lichter middel?
6. Eiser voert aan dat de staatssecretaris had moeten volstaan met een lichter middel, omdat hij geen strafblad heeft en meewerkt aan zijn terugkeer naar Duitsland. Verder stelt eiser dat hij kwetsbaar is.
6.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Dit omdat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt stelt dat in dit geval geen andere afdoende, maar minder dwingende maatregelen dan de inbewaringstelling doeltreffend konden worden toegepast. De staatssecretaris wijst er hierbij terecht op dat uit de (onbetwiste) gronden van de maatregel het risico op onttrekking volgt. Dat eiser stelt kwetsbaar te zijn, maakt dit niet anders. Dit doet namelijk niet af dat het risico op onttrekking in zijn individuele geval blijft bestaan.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?7. Los van de door eiser aangevoerde gronden, ziet de rechtbank in de door de staatssecretaris en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan. [4]

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de inbewaringstelling van eiser rechtmatig is en de staatssecretaris geen schadevergoeding aan eiser hoeft te betalen. Dat de staatssecretaris de informatieplicht uit artikel 5.3, eerste lid, derde zin, van het Vb 2000 heeft geschonden (zie 4.2) maakt niet dat er aanleiding is om de staatssecretaris te veroordelen in de proceskosten. [5] Voor een proceskostenveroordeling bestaat daarom geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.P.C.G. Derksen, rechter, in aanwezigheid van
mr.S.M. Hampsink, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.ABRvS 15 november 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4180.
2.ABRvS 29 oktober 2009, ECLI:NL:RVS:2009:BK2270.
3.ABRVS 4 mei 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1505.
4.Vergelijk ABRvS 26 juli 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2829.
5.Zie ABRvS 15 november 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4180.