In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op het verzoek om een voorlopige voorziening van een asielzoeker wiens werkgever een tewerkstellingsvergunning heeft aangevraagd. De voorzieningenrechter oordeelt dat het verzoek kennelijk gegrond is en wijst het toe zonder zitting, op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De werkgever had eerder een vergunning verkregen voor de periode van 7 augustus 2023 tot 22 januari 2024, maar de aanvraag voor verlenging werd op 5 oktober 2023 afgewezen. De voorzieningenrechter stelt vast dat de 24-wekentermijn, die asielzoekers beperkt in hun toegang tot de arbeidsmarkt, onverbindend is verklaard in eerdere uitspraken van de rechtbank. Hierdoor heeft het bezwaar van de verzoeker een redelijke kans van slagen. De voorzieningenrechter besluit dat verzoeker vanaf 22 januari 2024 moet worden behandeld alsof zijn werkgever in het bezit is van een tewerkstellingsvergunning, tot aan de beslissing op bezwaar. Tevens wordt verweerder opgedragen het door verzoeker betaalde griffierecht van € 184,- te vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. M. Eversteijn, in aanwezigheid van mr. S.C. Hak, en is openbaar uitgesproken op 25 oktober 2023. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.