ECLI:NL:RBDHA:2023:21330

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 november 2023
Publicatiedatum
16 januari 2024
Zaaknummer
C/09/649048 / FA RK 23-4223
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezag en zorgregeling voor minderjarige

In deze zaak heeft de kinderrechter op 2 november 2023 een beschikking gegeven naar aanleiding van een verzoek van een minderjarige, geboren in 2008, om het gezag van haar vader te beëindigen en om te bepalen dat zij niet meer verplicht is om contact met hem te hebben. De minderjarige heeft op 16 juni 2023 een brief ingediend bij de rechtbank, die op 8 augustus 2023 is besproken met kinderrechter J.M. Vink. Tijdens een zitting op 28 september 2023 waren zowel de vader als de moeder aanwezig, evenals een vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming.

De minderjarige heeft aangegeven dat zij niet meer wil dat haar vader contact heeft met haar school en hulpverleners, omdat zij zich onveilig voelt door eerdere ervaringen. De kinderrechter heeft vastgesteld dat hij niet bevoegd is om te beslissen over de beëindiging van het gezag, omdat er eerder al een uitspraak is gedaan over het gezamenlijk gezag van de ouders. De kinderrechter heeft echter wel de mogelijkheid om te beslissen over de zorgregeling.

De kinderrechter heeft geconcludeerd dat de zorgregeling, die bepaalt dat de minderjarige om het weekend en gedeeltelijk tijdens vakanties bij haar vader is, niet meer van toepassing is. De minderjarige heeft al sinds 2019 geen contact meer met haar vader en heeft aangegeven dat zij zich niet thuis voelde bij hem. De kinderrechter heeft de wens van de minderjarige serieus genomen en besloten dat er geen zorgregeling meer geldt tussen haar en haar vader. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat deze ook geldt tijdens een eventueel hoger beroep.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Enkelvoudige kamer
Rekestnummer: FA RK 23-4223
Zaaknummer: C/09/649048
Datum beschikking: 2 november 2023

Informele rechtsingang

Beschikking op de op 16 juni 2023 ingekomen brief van:

[minderjarige] ,

geboren op [geboortedatum] 2008 te [plaatsnaam] ,
wonende te [woonplaats 1] .
Als belanghebbenden worden aangemerkt:

[vader] ,

de vader,
wonende te [woonplaats 2] ,
en

[moeder] ,

de moeder,
wonende te [woonplaats 1] .

Procedure

De brief van [minderjarige] is ontvangen door de administratie van de rechtbank (de griffie) op 16 juni 2023. De kinderrechter heeft de brief gelezen.
Op 8 augustus 2023 heeft [minderjarige] haar brief besproken met kinderrechter J.M. Vink van deze rechtbank.
Vervolgens heeft op 28 september 2023 een zitting plaatsgevonden. Hierbij zijn de vader en de moeder verschenen. Ook is [naam] verschenen namens de Raad voor de Kinderbescherming. Direct voor en na de zitting heeft deze kinderrechter nogmaals met [minderjarige] gesproken.

Verzoek en verweer

[minderjarige] vraagt de kinderrechter om het gezag van haar vader te beëindigen en om te bepalen dat zij niet meer verplicht is om contact met haar vader te hebben.

Feiten

- De vader en de moeder hebben met elkaar een relatie gehad.
- Zij zijn de ouders van [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2008 te [plaatsnaam] .
- De vader heeft [minderjarige] erkend.
- [minderjarige] woont bij de moeder.
- In een beschikking (uitspraak) van deze rechtbank van 7 februari 2013 hebben de ouders het gezamenlijk gezag over [minderjarige] gekregen.

Beoordeling

Gezag

[minderjarige] heeft de kinderrechter gevraagd het gezag van haar vader te beëindigen, zodat alleen haar moeder nog het gezag over haar heeft. Dat wordt ook wel eenhoofdig gezag genoemd. [1] Zij wil niet meer dat school en hulpverleners zoals een psycholoog contact opnemen met haar vader of dat de vader contact kan opnemen met hen om informatie over [minderjarige] te delen. Eerder is haar vertrouwensband met een psycholoog volgens haar onherstelbaar beschadigd omdat die psycholoog contact had met haar vader, wat ze ook toen niet wilde. [minderjarige] wil graag binnenkort weer naar een psycholoog, maar voelt zich daarin tegengehouden door de eerdere vertrouwensbreuk.
De kinderrechter moet eerst beoordelen of hij wel mag beslissen wat [minderjarige] van hem vraagt. Dat is niet het geval. Hij legt hieronder uit waarom dat zo is.
De kinderrechter mag alleen beslissingen nemen als de wet dat mogelijk maakt. Een minderjarig kind kan bijvoorbeeld tijdens of na een echtscheidingsprocedure zelf aan de kinderrechter vragen om te bepalen dat het gezag bij één ouder komt te liggen in plaats van bij beide ouders. Maar dat kan alleen als de kinderrechter niet al eerder, bijvoorbeeld op verzoek van een van de ouders, een oordeel heeft gegeven over het (eenhoofdig) gezag. Dus als de kinderrechter al een oordeel heeft gegeven daarover, dan kan een kind dat niet zelf nóg een keer aan de kinderrechter vragen. [2] De wet geeft geen andere mogelijkheid voor een kind om aan de rechter te vragen het gezag van een van de ouders te beëindigen.
De kinderrechter kan de vraag van [minderjarige] dus niet met een beslissing beantwoorden. Haar ouders zijn nooit getrouwd geweest, en een andere kinderrechter heeft in 2013 al een oordeel gegeven over het gezag van [minderjarige] ouders. Toen is namelijk bepaald dat zowel haar moeder als haar vader het gezag over [minderjarige] heeft.
De kinderrechter hoopt wel dat [minderjarige] toch een psycholoog weer in vertrouwen durft te nemen. Een psycholoog heeft een beroepsgeheim en [minderjarige] is inmiddels bijna zestien jaar oud. Vanaf die leeftijd moet zij zelf toestemming geven aan hulpverleners om (medische) informatie met haar ouders te delen. Ook psychologen hebben zich daaraan te houden. Zij mag er dus vanuit gaan dat haar vader niet betrokken kan worden door of bij de psycholoog als zij dat niet wil.
Zorgregeling
[minderjarige] heeft de kinderrechter ook gevraagd om te bepalen dat zij niet meer verplicht is om contact met haar vader te hebben. Die vraag van [minderjarige] kan de kinderrechter wél beantwoorden met een beslissing, omdat de wet hem die mogelijkheid geeft. [3] Hij zal bepalen dat er geen regeling meer is die zegt dat [minderjarige] naar haar vader hoeft. Dan is er niets meer dat haar verplicht om naar hem toe te gaan. De kinderrechter legt dit oordeel hieronder uit.
De kinderrechter begrijpt dat er een regeling is die bepaalt dat [minderjarige] om het weekend en gedeeltelijk tijdens vakanties bij haar vader is. Dit wordt ook wel een zorgregeling genoemd. Die regeling is nooit beëindigd, dus strikt genomen geldt die regeling nog. Ook is duidelijk geworden dat [minderjarige] haar vader al sinds 2019 niet meer ziet. Daarover heeft [minderjarige] aan de kinderrechter verteld dat zij veel ruzie, conflicten en meningsverschillen met haar vader had, en dat zij zich niet thuis voelde in het nieuwe gezin van haar vader. Zij had het gevoel er niet bij te horen. Ze heeft hier veel last van gehad waardoor het een periode helemaal niet goed met haar ging.
De moeder heeft tijdens de zitting aan de kinderrechter ook verteld dat [minderjarige] zich niet thuis voelde bij de vader en een moeilijke tijd heeft doorgemaakt. Volgens de moeder stimuleerde zij [minderjarige] wel om de band met de vader goed te houden, maar zij zag die band door de tijd heen verslechteren. De vader heeft tijdens de zitting de kinderrechter verteld dat hij nooit heeft gemerkt dat [minderjarige] zich bij hem niet thuis voelde. Hij denkt dat de huidige partner van de moeder een rol heeft gespeeld in het ontstaan van deze situatie, die volgens hem neerkomt op ouderverstoting. Hij vindt het verschrikkelijk dat hij [minderjarige] niet meer ziet. Dat heeft hem veel pijn gedaan. Maar hij heeft [minderjarige] de afgelopen jaren rust willen geven, en heeft het contact met haar daarom niet willen afdwingen. Hij zou haar graag weer willen zien.
Tijdens de zitting heeft de kinderrechter gesproken met de Raad voor de Kinderbescherming (de Raad). De Raad vindt het zorgwekkend dat er zo lang geen contact meer is tussen [minderjarige] en haar vader, en heeft geadviseerd om onderzoek te doen naar waar het is misgegaan. Dat zou bijvoorbeeld kunnen door het benoemen van een bijzondere curator, iemand die opkomt voor de belangen van [minderjarige] en de kinderrechter daarover informeert. Ook kan de kinderrechter de Raad vragen om onderzoek te doen, met als mogelijke stip op de horizon dat het contact tussen [minderjarige] en haar vader misschien toch weer tot stand komt.
De kinderrechter volgt dit advies van de Raad niet. Wat er precies is gebeurd waardoor [minderjarige] haar vader al zo lang niet meer heeft gezien, is onduidelijk. Ook de ouders hebben allebei een ander verhaal over wat er is gebeurd. Wat wel vaststaat is dat [minderjarige] inmiddels bijna zestien jaar oud is en duidelijk is in wat ze wil. De kinderrechter vindt dat [minderjarige] goed uitlegt waarom ze haar vader niet meer wil zien en neemt haar wens heel serieus. Bovendien heeft de kinderrechter het advies van de Raad met [minderjarige] besproken na de zitting. De kinderrechter begrijpt uit de reactie van [minderjarige] dat zij geen behoefte heeft aan weer betrokkenheid van een hulpinstantie, ook omdat zij al zoveel hulpinstanties heeft gezien in haar leven. Verder is belangrijk dat [minderjarige] niet alleen goed weet wat zij wil, maar dat zij vervolgens ook zelfstandig daarnaar handelt. Zij heeft zelf de kinderrechter benaderd met haar vragen en heeft in de gesprekken laten zien dat zij verantwoordelijkheid durft te nemen om haar situatie te veranderen. De kinderrechter heeft er daarom ook vertrouwen in dat mocht [minderjarige] van gedachten veranderen, zij zelf de weg naar haar vader terugvindt.
Ook zal de kinderrechter zijn beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren. Wordt hoger beroep ingesteld tegen deze beslissing, dan blijft de beslissing daardoor toch gelden tijdens de procedure in hoger beroep.

BeslissingDe kinderrechter:

bepaalt dat er geen zorgregeling geldt tussen [minderjarige] en haar vader;
verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevraagde.
Deze beschikking is gegeven door mr. T.E.F. Reijnders, kinderrechter, bijgestaan door
D. van den Born als griffier, en uitgesproken tijdens de openbare zitting van 2 november 2023.

Voetnoten

1.Artikel 1:251a, vierde lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW). De wet is online beschikbaar via https://wetten.overheid.nl.
2.Dat heeft de Hoge Raad, de hoogste rechter op dit gebied, bepaald in een uitspraak van 4 april 2008. Voer deze code in op www.rechtspraak.nl om de uitspraak te lezen: ECLI:NL:HR:2008:BC2241.
3.Artikel 1:253a, vierde lid, van het BW. Daarin wordt verwezen naar artikel 1:377g van het BW.