ECLI:NL:RBDHA:2023:21441

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 september 2023
Publicatiedatum
19 januari 2024
Zaaknummer
NL23.2893 en NL23.3242
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van verblijfsvergunning met terugwerkende kracht en afwijzing aanvraag EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 19 september 2023, met zaaknummers NL23.2893 en NL23.3242, wordt het beroep van eiser tegen de intrekking van zijn verblijfsvergunning en de afwijzing van zijn aanvraag voor een EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen beoordeeld. Eiser, geboren in 1994 en van Turkse nationaliteit, had een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd die geldig was tot 23 juni 2022. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft op 18 oktober 2022 de verblijfsvergunning van eiser met terugwerkende kracht ingetrokken, omdat eiser niet langer tot de legale arbeidsmarkt behoorde. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.

De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris terecht heeft gesteld dat eiser geen rechten kan ontlenen aan het Besluit 1/80, omdat hij sinds 31 oktober 2020 geen arbeid in loondienst meer verrichtte. Eiser betoogt dat hij rechten ontleent aan artikel 6 en 7 van het Besluit 1/80, maar de rechtbank volgt deze redenering niet. Eiser heeft niet aangetoond dat hij aan de voorwaarden voor voortgezet verblijf voldeed. De rechtbank concludeert dat de intrekking van de verblijfsvergunning met terugwerkende kracht rechtmatig was, omdat eiser geen rechtmatig verblijf had op basis van het Besluit 1/80.

Daarnaast oordeelt de rechtbank dat de hoorplicht niet is geschonden, omdat de staatssecretaris niet verplicht was om een voornemen kenbaar te maken. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk, omdat er geen connexiteit meer is. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor vreemdelingen om aan de voorwaarden voor verblijf te voldoen en de rol van de staatssecretaris in het handhaven van deze voorwaarden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: NL23.2893 (beroep) en NL23.3242 (voorlopige voorziening)
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[eiser/verzoeker], eiser/verzoeker (hierna: eiser)

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. A. Orhan),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. K. Kana).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser. De voorzieningenrechter beoordeelt het verzoek om een voorlopige voorziening van eiser.
1.1.
Bij besluit (het primaire besluit) van 18 oktober 2022 heeft verweerder de verblijfsvergunning van eiser met terugwerkende kracht vanaf 31 april 2021 ingetrokken. Ook heeft verweerder de aanvraag voor een ‘EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen’ dan wel verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd, als ook de verlenging, afgewezen. Bij besluit van 26 januari 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
1.2.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Ook heeft hij een voorlopige voorziening ingediend.
1.3.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 6 september 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat de zaak over?
2. Eiser is geboren op [geboortedag] 1994 en heeft de Turkse nationaliteit. Hij is met ingang van 23 juni 2017 in bezit gesteld van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘arbeid in loondienst’. Deze vergunning was geldig tot 23 juni 2022 en verleend op grond van het Turks associatie besluit. Op 22 april 2022 heeft eiser een aanvraag ingediend voor een EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetene.
3. Verweerder heeft de aanvraag van eiser afgewezen omdat eiser niet minimaal vijf jaar zonder onderbreking in Nederland heeft gewoond. Ook heeft verweerder de verblijfsvergunning met terugwerkende kracht ingetrokken omdat eiser niet langer tot de legale arbeidsmarkt behoort, zodat hij geen rechten kan ontlenen aan Besluit 1/80. [1]
Wat vindt eiser in beroep?
4. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. Eiser betoogt dat hij rechten ontleent aan zowel artikel 6 als 7 van het Besluit 1/80. Verder is door verweerder ten onrechte geen voornemen verstuurd. Ook is het besluit onzorgvuldig tot stand gekomen nu er in de werkinstructie staat dat de redelijke termijn met drie maanden kan worden verlengd en dat er ten alle tijden op basis van de omstandigheden van het geval een afweging dient te worden gemaakt. Ook had de verblijfsvergunning van eiser niet met terugwerkende kracht ingetrokken mogen worden, nu er geen sprake is van een frauduleuze handeling. Eiser verwijst hierbij naar twee uitspraken. [2] Ook heeft eiser op enig moment aan de voorwaarde voldaan voor voortgezet verblijf. Tot slot is de hoorplicht geschonden.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Kan eiser rechten ontlenen aan artikel 6 of 7 van het Besluit 1/80?
5. Artikel 6, eerste lid, van Besluit 1/80 ziet op Turkse werknemers die tot de legale arbeidsmarkt van een lidstaat behoren en die met de door hen in het verleden vervulde tijdvakken van arbeid arbeids- en verblijfsrechten hebben opgebouwd. Op grond van artikel 7 van Besluit 1/80 ontstaat voor gezinsleden van een tot de legale arbeidsmarkt van een lidstaat behorende Turkse werknemer, die toestemming hebben gekregen om zich bij hem te voegen, een recht op voortzetting van verblijf als onder andere wordt voldaan aan de voorwaarde dat het gezinslid gedurende een periode van drie onafgebroken jaren bij de Turkse werknemer heeft gewoond.
5.1.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht heeft gesteld dat eiser geen rechten kan ontlenen aan Besluit 1/80. In dit kader is relevant dat eiser met ingang van 23 juni 2017 een verblijfsvergunning heeft gekregen voor het doel “arbeid in loondienst”. Tussen partijen is niet in geschil dat eiser sinds 31 oktober 2020 geen arbeid in loondienst meer verricht en ook binnen de redelijke termijn van zes maanden geen nieuwe werkgever heeft gevonden. Eiser behoorde derhalve vanaf 31 april 2021 niet meer tot de legale arbeidsmarkt. De stelling van eiser dat hij op vrijwillige basis nog verbonden was bij dezelfde werkgever maakt niet dat aan de voorwaarden voldoet.
Ook was hij op het moment van het bestreden besluit geen gezinslid meer van een Turkse werknemer. Het huwelijk was immers verbroken en heeft daarnaast korter dan drie jaar geduurd. Voor zover eiser zich op het standpunt stelt dat hij als gezinslid van een Turkse werknemer moet worden aangemerkt omdat zijn ouders als werknemers aan te merken zijn en hij bij hen woont, volgt de rechtbank dit niet. Deze stelling is immers op geen enkele wijze onderbouwd.
5.2.
Gelet op het voorgaande heeft verweerder de aanvraag van eiser terecht afgewezen, omdat eiser geen rechten kan ontlenen aan artikel 6 en/of 7 van het besluit 1/80.
Intrekking met terugwerkende kracht
6. De rechtbank volgt eiser niet in zijn standpunt dat zijn verblijfsvergunning niet met terugwerkende kracht ingetrokken had mogen worden. Uit het beleid van verweerder volgt dat verweerder de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet met terugwerkende kracht kan intrekken als de vreemdeling onder andere rechtmatig verblijft op grond van artikel 6 of 7 van het Besluit 1/80. [3] Nu, zoals overwogen in rechtsoverweging 5.1, eiser geen rechtmatig verblijf heeft op grond van artikel 6 of 7 van het Besluit 1/80 heeft verweerder de verblijfsvergunning van eiser met terugwerkende kracht mogen intrekken. Het beroep van eiser op de twee uitspraken slaagt niet. In die uitspraken gaat het namelijk over een Turkse werknemer die, anders dan eiser, wel onder de reikwijdte van artikel 6 of 7 van het Besluit 1/80 valt.
Zienswijze
7. Naar het oordeel van de rechtbank was verweerder niet verplicht om een voornemen kenbaar te maken. [4] Verweerder heeft daar terecht aan ten grondslag gelegd dat eiser zelf de benodigde informatie heeft overgelegd waaruit blijkt dat hij niet langer in loondienst werkt.
Onzorgvuldig
8. De stelling van eiser dat het besluit onzorgvuldig is omdat in de werkinstructie van verweerder staat dat de redelijke termijn met drie maanden kan worden verlengd, volgt de rechtbank niet. Het ligt namelijk op de weg van eiser om te motiveren waarom de termijn verlengd had moeten worden. De enkele door eiser ter zitting en niet onderbouwde ingenomen stelling dat hij kans maakt op de arbeidsmarkt is daartoe onvoldoende.
Voortgezet verblijf
9. Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat hij op enig moment aan de voorwaarden voldeed voor voortgezet verblijf. Voor zover eiser met dit standpunt heeft bedoeld dat hij aldus recht heeft op rechtmatig verblijf volgt de rechtbank dit niet. Uit artikel 45b van de Vreemdelingenwet 2000 is immers het toetsingsmoment of iemand recht heeft op voortgezet verblijf de periode direct voorafgaand aan de aanvraag en niet of hij op enig moment in het verleden heeft voldaan aan de voorwaarde voor voortgezet verblijf.
Hoorplicht
10. Tot slot is de rechtbank van oordeel dat de hoorplicht niet is geschonden. De rechtbank benadrukt dat het horen in bezwaar een essentieel onderdeel is van de bezwaarschriftprocedure. Gelet hierop heeft de hoogste bestuursrechter overwogen dat een bestuursorgaan slechts van het horen mag afzien, indien er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de gronden van bezwaar niet tot een ander besluit kunnen leiden. [5] Gelet op de motivering van het primaire besluit en de gronden in het bezwaarschrift is in dit geval aan deze maatstaaf voldaan, zodat verweerder van het horen heeft mogen afzien.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is ongegrond.
12. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt buiten zitting afgedaan en niet-ontvankelijk verklaard, nu er niet langer sprake is van connexiteit. [6]
13. Verweerder hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter verklaart het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.C. Laagland, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. R.S. Ouertani, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Besluit van 19 september 1980 van de Associatieraad EEG-Turkije.
2.De uitspraak van de rechtbank Den Haag van 30 november 2015, ECLI:NL:RBDHA:2015:14661 en de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 12 april 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1045.
3.Vreemdelingencirculaire B paragraaf B1/6.3
4.Zie artikel 4:7 en artikel 4:8 van de Awb.
5.Zie artikel 7:3, aanhef onder b van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
6.Op grond van artikel 8:81 van de Awb en artikel 8:83, derde lid, van de Awb.