In deze zaak heeft eiser, vertegenwoordigd door mr. I.N. Schalken, beroep ingesteld tegen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door mr. M.M. van Duren, omdat verweerder niet tijdig heeft beslist op zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel. Eiser heeft zijn aanvraag op 28 augustus 2022 ingediend, en volgens de wet moet verweerder binnen zes maanden beslissen. Echter, door het besluit WBV 2022/22, dat op 27 september 2022 in werking is getreden, is de beslistermijn met negen maanden verlengd. Eiser heeft op 2 juni 2023 een ingebrekestelling ingediend, maar de rechtbank oordeelt dat deze prematuur was, omdat de verlengde beslistermijn nog niet was verstreken.
De rechtbank heeft ook het besluitmoratorium van 26 juni 2023 in overweging genomen, dat de beslistermijn voor asielaanvragen van vreemdelingen uit Sudan met een jaar verlengt. Eiser betoogde dat, ondanks het moratorium, zijn aanvraag kon worden beslist omdat er al een nader gehoor had plaatsgevonden en zijn situatie urgent was. De rechtbank verwierp dit argument, omdat verweerder had aangegeven dat de aanvraag op individuele gronden niet inwilligbaar was en het voornemen tot afwijzing was ingetrokken in het kader van het moratorium.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van eiser niet-ontvankelijk, omdat niet was voldaan aan de voorwaarden voor het indienen van beroep wegens niet tijdig beslissen. De rechtbank oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenvergoeding. De uitspraak werd gedaan door mr. G.P. Loman op 17 oktober 2023.