ECLI:NL:RBDHA:2023:21684

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 september 2023
Publicatiedatum
30 januari 2024
Zaaknummer
NL23.20198
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-tijdig beslissen op aanvraag voor machtiging tot voorlopig verblijf

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 september 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had beroep ingesteld omdat de Staatssecretaris niet tijdig had beslist op zijn aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf met het verblijfsdoel 'familie en gezin'. Op 24 juli 2023 heeft de Staatssecretaris alsnog een inwilligend besluit genomen, maar de eiser wenste dat de rechtbank de Staatssecretaris zou veroordelen in de proceskosten en griffiekosten. De rechtbank heeft besloten om partijen niet uit te nodigen voor een zitting, omdat dit in deze zaak niet nodig was. De rechtbank oordeelde dat het beroep van de eiser kennelijk niet-ontvankelijk was, aangezien de Staatssecretaris inmiddels op de aanvraag had beslist, waardoor de eiser geen belang meer had bij een oordeel van de rechtbank. De rechtbank heeft vervolgens overwogen dat de eiser recht had op vergoeding van de proceskosten, omdat het bestreden besluit te laat was genomen. De proceskosten zijn vastgesteld op € 209,25, en de Staatssecretaris is ook veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht van € 184,-. De uitspraak is openbaar gemaakt en de rechtbank heeft de beslissing op schrift gesteld.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.20198
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V nummer]

(gemachtigde: mr. M. Grigorjan), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het beroep van eiser, omdat verweerder niet op tijd heeft beslist op zijn aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf voor het verblijfsdoel ‘familie en gezin’ (de aanvraag).
Op 24 juli 2023 heeft verweerder alsnog een inwilligend besluit genomen op de aanvraag.
Eiser wil nu nog dat de rechtbank overgaat tot veroordeling van verweerder in de proceskosten en griffiekosten. Verweerder heeft op dit verzoek gereageerd.

Overwegingen

1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is.1
2. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift kan iemand daartegen in beroep gaan. Dat is wat eiser heeft gedaan.
3. Het beroep van eiser is kennelijk niet-ontvankelijk. Eiser wilde met zijn beroep namelijk bereiken dat verweerder zou beslissen op zijn aanvraag. Omdat verweerder dit inmiddels heeft gedaan, heeft eiser geen belang meer bij een oordeel van de rechtbank over zijn beroep.
Proceskostenveroordeling
4. Over de vergoeding van de proceskosten die eiser vraagt overweegt de rechtbank het volgende. De rechtbank kan een partij de proceskosten van de andere partij laten betalen (artikel 8:75 en 8:75a van de Awb en het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb)).
1. Op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
5. De rechtbank ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser redelijkerwijs heeft moeten maken, nu het bestreden besluit van 24 juli 2023 te laat is genomen en het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit terecht is ingesteld door eiser.
6. De rechtbank stelt de proceskosten van eiser die verweerder moet betalen vast op
€ 209,25. De rechtbank hanteert een wegingsfactor van 0,25, omdat deze zaak van zeer licht gewicht is. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat in dit geval sprake is van een beroep vanwege het niet tijdig beslissen, waarbij het – al dan niet in geld uit te drukken – belang zeer beperkt is en de aard van de zaak zeer eenvoudig is. Dat geeft aanleiding om ten aanzien van het in onderdeel C1 van de bijlage bij het Bpb opgenomen gewicht van de zaak twee categorieën lager te hanteren dan ‘gemiddeld’. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van 4 september 20232. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.
Toegekend wordt € 209,25 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 0,25). Verweerder moet ook het griffierecht aan eiser betalen (artikel 8:74, tweede lid, van de Awb).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep voor zover gericht tegen het niet-tijdig beslissen niet-ontvankelijk;
  • bepaalt dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 184,- vergoedt;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 209,25.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Loman, rechter, in aanwezigheid van
D.A.M. Delger, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
21 september 2023

Documentcode: [Documentcode]

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als u graag een zitting wilt waarbij u persoonlijk uw mening aan de rechter kunt geven, kunt u dit in uw verzetschrift aangeven.