ECLI:NL:RBDHA:2023:21687
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Verzoek om vergoeding van proceskosten in bestuursrechtelijke procedure
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over het verzoek van verzoekster om vergoeding van haar proceskosten. Verzoekster, vertegenwoordigd door mr. C.G.J.M. Lucassen, heeft een verzoek ingediend omdat verweerder, de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, niet tijdig heeft beslist op haar aanvraag. Op 25 juli 2023 heeft verzoekster beroep aangetekend, waarna verweerder op 9 augustus 2023 alsnog een beslissing heeft genomen. Verzoekster heeft het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit ingetrokken en verzocht om vergoeding van de proceskosten. Verweerder heeft niet gereageerd op dit verzoek, wat door de rechtbank wordt geïnterpreteerd als geen bezwaar tegen de vergoeding van de proceskosten.
De rechtbank heeft besloten dat het niet nodig is om partijen uit te nodigen voor een zitting, zoals toegestaan onder artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank kan op basis van artikel 8:75 en 8:75a van de Awb en het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) de proceskosten van de tegenpartij toewijzen. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoekster recht heeft op een vergoeding van € 209,25 voor de proceskosten, waarbij rekening is gehouden met de lichte aard van de zaak. De rechtbank heeft ook het verzoek van verzoekster om vrijstelling van het griffierecht toegewezen, omdat zij in betalingsonmacht verkeert.
De uitspraak is gedaan door rechter mr. G.P. Loman en is op 21 september 2023 openbaar gemaakt. Verweerder is veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan verzoekster, en er zijn geen andere kosten gemaakt die voor vergoeding in aanmerking komen.