ECLI:NL:RBDHA:2023:2171

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 februari 2023
Publicatiedatum
23 februari 2023
Zaaknummer
NL23.726
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag Algerijnse eiser wegens ongeloofwaardig asielrelaas en onvoldoende bewijsstukken

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 februari 2023 uitspraak gedaan in het beroep van een Algerijnse eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser, geboren in 2003, heeft op 11 oktober 2022 een asielaanvraag ingediend, waarbij hij vreesde voor wraak van de broers van een man die hij had tegengewerkt in een huwelijksaanzoek. De staatssecretaris heeft de aanvraag op 7 januari 2023 afgewezen, omdat het asielrelaas van de eiser ongeloofwaardig werd geacht. De rechtbank heeft het beroep op 2 februari 2023 behandeld, maar de eiser en zijn gemachtigde waren niet aanwezig. De staatssecretaris werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht twijfelde aan de geloofwaardigheid van het asielrelaas. De eiser had geen officiële documenten om zijn identiteit aan te tonen en zijn verklaringen over de problemen met de broers van de man waren niet consistent met gegevens uit het Eurodac-systeem, waaruit bleek dat hij op 3 november 2020 in Barcelona was geregistreerd. De rechtbank concludeerde dat de eiser voldoende tijd had gekregen om zijn asielrelaas te onderbouwen, maar dat hij hierin niet was geslaagd. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees de aanvraag af, zonder aanleiding te zien voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.726

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. B.J.P.M. Ficq),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. A.T.M. Vroom – van Berckel).

ProcesverloopBij besluit van 7 januari 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure afgewezen als ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 2 februari 2023 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde waren, met voorafgaand bericht, niet aanwezig. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser is geboren op [geboortedag] 2003 en heeft de Algerijnse nationaliteit. Hij heeft op 11 oktober 2022 een asielaanvraag ingediend. Hieraan heeft hij ten grondslag gelegd dat hij vreest voor vijf broers in Algerije. Eén van deze broers, [A], wilde trouwen met de zus van eiser. Eiser heeft geen toestemming gegeven aan [A] om met zijn zus te trouwen. Na deze afwijzing is de situatie geëscaleerd, zodat eiser aangifte tegen de man gedaan. De vier broers van [A] zijn hier achter gekomen en hebben eiser neergestoken. Hij is vervolgens in het ziekenhuis beland. Bij terugkeer naar Algerije vreest eiser voor de broers en dat zij nog steeds wraak willen nemen.
2. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
identiteit, nationaliteit en herkomst;
problemen met [A] en zijn vier broers na weigering van zijn huwelijksaanzoek naar eisers zus.
3. Verweerder heeft de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser geloofwaardig gevonden, hoewel eiser niet met officiële documenten zijn identiteit heeft aangetoond. Verweerder heeft de problemen met [A] en zijn vier broers na weigering van zijn huwelijksaanzoek aan eisers zus, grotendeels ongeloofwaardig gevonden. Verweerder volgt dat [A] interesse in zijn zus had, dat hij met zijn ooms heeft gesproken, dat het huwelijksaanzoek is afgewezen door eiser en zijn ooms, dat de situatie is geëscaleerd en dat [A] is opgepakt. Verweerder volgt ook dat daarna nog een incident is geweest tussen eiser en de vier broers van [A]. Toch heeft verweerder het element ongeloofwaardig geacht, omdat uit de informatie van Eurodac blijkt dat eiser op 3 november 2020 is geregistreerd in Barcelona. Daarbij heeft eiser verklaard dat hij sindsdien niet is teruggekeerd naar Algerije. Het is daarom niet aannemelijk dat eiser in december 2020 in Algerije aanwezig was en de gestelde problemen heeft ondervonden. Ten slotte stelt verweerder zich op het standpunt dat eiser voldoende tijd heeft gekregen om zijn asielrelaas met bewijsstukken te onderbouwen. Verweerder ziet daarom geen aanleiding om uitstel te verlenen voor het overleggen van bewijsstukken.
Wat vindt eiser in beroep?
4. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit en voert – kort samengevat – het volgende aan. Verweerder heeft onvoldoende gemotiveerd waarom aan eiser niet een langere termijn is gegund om zijn asielrelaas met bewijstukken te onderbouwen. Het is in het algemeen bekend dat het voor asielzoekers lastig is om een asielrelaas met bewijsstukken te onderbouwen. Dat geldt met name voor eiser, omdat hij in detentie heeft gezeten en daardoor niet constant over zijn telefoon kan beschikken of in staat is om te bellen. De beslissing om aan eiser wél uitstel te verlenen had verweerder ook op geen enkele wijze benadeeld. Ten slotte beschikt eiser niet over een paspoort en ontbreekt een redelijke termijn op uitzetting. [2]
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Geloofwaardigheid asielrelaas
5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder het asielrelaas van eiser niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft gevonden. De rechtbank overweegt daarover als volgt.
5.1.
Verweerder mag in beginsel afgaan op de informatie uit het Eurodac-systeem. [3]
Uit Eurodac onderzoek is gebleken dat eiser op 3 november 2020 in Barcelona is geregistreerd. Daarbij heeft hij verklaard dat hij nooit is teruggekeerd naar Algerije. De gehoorambtenaar heeft eiser geconfronteerd met deze verklaring. Met de enkele stelling van eiser dat hij pas in september 2021 zijn land heeft verlaten heeft hij, zonder nadere onderbouwing, niet de juistheid van de gegevens uit Eurodac kunnen ontkrachten. Verweerder mag er daarom vanuit gaan dat eiser sinds 3 november 2020 in Europa verblijft.
5.2.
Gelet op het feit dat eiser heeft verklaard dat de gestelde problemen zich hebben afgespeeld in de periode van eind 2020 tot en met september 2021, kan het asielrelaas zich niet hebben voorgedaan zoals eiser heeft verklaard en heeft verweerder het asielrelaas ongeloofwaardig kunnen achten. Dit betekent dat de rechtbank verweerder volgt in zijn standpunt dat de aanval door de vier broers, de ziekenhuisopname, dat hij voor de rechtbank is verschenen en dat hij is verhuisd naar [plaats] om de broers van [A] te ontwijken, niet geloofwaardig zijn.
Uitstel van de bewijsstukken
6. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder aan eiser voldoende tijd gegeven om zijn asielrelaas met bewijsstukken te onderbouwen. Daartoe overweegt de rechtbank dat eiser ten tijde van het bestreden besluit reeds tweeëneenhalve maand de tijd heeft gekregen om zijn asielrelaas te onderbouwen. De rechtbank acht deze termijn voldoende. Daarbij betrekt de rechtbank dat verweerder heeft kunnen tegenwerpen dat eiser pas actief stappen heeft ondernomen om aan bewijsstukken te komen nadat het voornemen was uitgebracht. Dit dient dan ook voor eisers rekening en risico te komen. Het feit dat eiser in detentie zit maakt dit niet anders, nu eiser heeft aangegeven dat hij voorafgaand aan het nader gehoor in (telefonisch) contact stond met jongens uit de wijk. [4] Niet valt in te zien waarom eiser destijds niet (telefonisch) contact kon krijgen met zijn zus om de bewijsstukken te bemachtigen. In de verwijzing naar de uitspraak van de hoogste bestuursrechter [5] ziet de rechtbank geen concrete aanknopingspunten dat aan hem uitstel had moeten worden verleend.
Wat is de conclusie?
7. Eiser komt niet in aanmerking voor toelating op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vw 2000.
8. De aanvraag is terecht afgewezen als ongegrond. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.D. Gunster, rechter, in aanwezigheid van mr.R.W. Craanen, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).
2.Zie de uitspraak van de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 17 september 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2092.
3.Zie de uitspraak van de Afdeling van 28 september 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2625, r.o. 3.2.
4.Zie pagina 16 van het nader gehoor.
5.Zie de uitspraak van de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 17 september 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2092.