ECLI:NL:RBDHA:2023:21889
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Verzoek om vergoeding van proceskosten in bestuursrechtelijke procedure
In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over het verzoek van verzoekster om vergoeding van haar proceskosten. Verzoekster, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. M.J. Paffen, heeft op 13 juli 2023 beroep aangetekend omdat verweerder, de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, niet tijdig had beslist op haar bezwaar. Op 26 september 2023 heeft verweerder het bezwaar gegrond verklaard, waarna verzoekster haar beroep heeft ingetrokken en de rechtbank heeft verzocht om vergoeding van de proceskosten.
De rechtbank heeft besloten om partijen niet uit te nodigen voor een zitting, omdat dit in deze zaak niet nodig was. De rechtbank kan op basis van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een partij de proceskosten van de tegenpartij laten betalen. Verweerder heeft geen bezwaar gemaakt tegen het verzoek van verzoekster om vergoeding van de proceskosten. Aangezien verweerder pas na het indienen van het beroep een beslissing heeft genomen, is de rechtbank van oordeel dat verzoekster recht heeft op vergoeding van de gemaakte proceskosten.
De rechtbank heeft de proceskosten vastgesteld op € 209,25, gebaseerd op het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Dit bedrag is vastgesteld omdat verzoekster een professionele juridische hulpverlener heeft ingeschakeld. De rechtbank hanteert een wegingsfactor van 0,25, omdat de zaak van zeer licht gewicht is. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat er geen andere kosten zijn gemaakt die voor vergoeding in aanmerking komen. Daarnaast is verweerder verplicht om het door verzoekster betaalde griffierecht van € 184,- te vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. G.P. Loman, rechter, en is op 19 oktober 2023 bekendgemaakt.