ECLI:NL:RBDHA:2023:21889

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 oktober 2023
Publicatiedatum
22 februari 2024
Zaaknummer
NL23.20389
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om vergoeding van proceskosten in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over het verzoek van verzoekster om vergoeding van haar proceskosten. Verzoekster, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. M.J. Paffen, heeft op 13 juli 2023 beroep aangetekend omdat verweerder, de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, niet tijdig had beslist op haar bezwaar. Op 26 september 2023 heeft verweerder het bezwaar gegrond verklaard, waarna verzoekster haar beroep heeft ingetrokken en de rechtbank heeft verzocht om vergoeding van de proceskosten.

De rechtbank heeft besloten om partijen niet uit te nodigen voor een zitting, omdat dit in deze zaak niet nodig was. De rechtbank kan op basis van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een partij de proceskosten van de tegenpartij laten betalen. Verweerder heeft geen bezwaar gemaakt tegen het verzoek van verzoekster om vergoeding van de proceskosten. Aangezien verweerder pas na het indienen van het beroep een beslissing heeft genomen, is de rechtbank van oordeel dat verzoekster recht heeft op vergoeding van de gemaakte proceskosten.

De rechtbank heeft de proceskosten vastgesteld op € 209,25, gebaseerd op het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Dit bedrag is vastgesteld omdat verzoekster een professionele juridische hulpverlener heeft ingeschakeld. De rechtbank hanteert een wegingsfactor van 0,25, omdat de zaak van zeer licht gewicht is. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat er geen andere kosten zijn gemaakt die voor vergoeding in aanmerking komen. Daarnaast is verweerder verplicht om het door verzoekster betaalde griffierecht van € 184,- te vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. G.P. Loman, rechter, en is op 19 oktober 2023 bekendgemaakt.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.20389
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[verzoekster], verzoekster V-nummer: [V-nummer] (gemachtigde: mr. M.J. Paffen),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het verzoek van verzoekster om vergoeding van haar proceskosten. Verweerder heeft gereageerd op dit verzoek.

Overwegingen

1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is.1 Hieronder legt de rechtbank dat verder uit.
2. De rechtbank kan een partij de proceskosten van de tegenpartij laten betalen.2
3. Verzoekster is op 13 juli 2023 in beroep gegaan, omdat verweerder niet tijdig heeft beslist op haar bezwaar. Op 26 september 2023 heeft verweerder aan verzoekster laten weten haar bezwaar gegrond te verklaren. Verzoekster heeft daarna het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit ingetrokken en daarbij de rechtbank verzocht om verweerder te veroordelen in proceskosten.
4. Verweerder heeft gereageerd op het verzoek van de verzoekster en heeft er geen bezwaar tegen om de proceskosten van verzoekster te vergoeden.
5. Omdat verweerder pas nadat verzoekster in beroep is gegaan een beslissing heeft genomen, krijgt verzoekster een vergoeding voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. Verweerder moet dit betalen. Volgens het Bpb is dit een vast bedrag omdat verzoekster een professionele (juridische) hulpverlener heeft ingeschakeld om voor haar een beroepschrift in te dienen.
1. Op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2 Op grond van artikel 8:75 en 8:75a van de Awb en Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb).
6. De rechtbank stelt de proceskosten van verzoekster die verweerder moet betalen vast op
€ 209,25. Volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht is dit een vast bedrag omdat verzoekster een professionele (juridische) hulpverlener heeft ingeschakeld om voor haar een beroepschrift in te dienen. De rechtbank hanteert een wegingsfactor van 0,25, omdat deze zaak van zeer licht gewicht is. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat in dit geval sprake is van een beroep vanwege het niet tijdig beslissen, waarbij het – al dan niet in geld uit te drukken – belang zeer beperkt is en de aard van de zaak zeer eenvoudig is. Dat geeft aanleiding om ten aanzien van het in onderdeel C1 van de bijlage bij het Bpb opgenomen gewicht van de zaak twee categorieën lager te hanteren dan ‘gemiddeld’. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van 4 september 20233. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. Toegekend wordt € 209,25 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 0,25).
7. Uit artikel 8:41, zevende lid, van de Awb volgt dat verweerder verplicht is het door verzoekster betaalde griffierecht van € 184,- aan haar te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van
€ 209,25.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Loman, rechter, in aanwezigheid van N. Khalloufi, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
19 oktober 2023

Documentcode: [documentcode]

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als u graag een zitting wilt waarbij u persoonlijk uw mening aan de rechter kunt geven, kunt u dit in uw verzetschrift aangeven.