In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker, die een asielzoeker is, met betrekking tot de aan zijn werkgever geweigerde tewerkstellingsvergunning. De voorzieningenrechter heeft het verzoek toegewezen, omdat de eerdere afwijzing van de tewerkstellingsvergunning door de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen op basis van de 24-wekentermijn onverbindend is verklaard in vergelijkbare zaken. De voorzieningenrechter oordeelt dat het bezwaar van verzoeker een redelijke kans van slagen heeft en dat hij vanaf 22 januari 2024 behandeld moet worden alsof zijn werkgever in het bezit is van een tewerkstellingsvergunning. Dit besluit is genomen zonder zitting, omdat het verzoek kennelijk gegrond is. De voorzieningenrechter heeft ook bepaald dat het door verzoeker betaalde griffierecht vergoed moet worden door verweerder. De uitspraak is gedaan op 25 oktober 2023 en is openbaar uitgesproken. Er is geen mogelijkheid tot hoger beroep of verzet tegen deze uitspraak.