In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 25 oktober 2023, wordt een verzoek om een voorlopige voorziening behandeld. Verzoeker, vertegenwoordigd door mr. S.J. Koolen, heeft bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een tewerkstellingsvergunning door de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De voorzieningenrechter oordeelt dat het verzoek kennelijk gegrond is en wijst het toe zonder zitting, op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoeker eerder een tewerkstellingsvergunning had voor de periode van 10 juli 2023 tot 24 december 2023, maar dat de werkgever van verzoeker een verlenging had aangevraagd die is afgewezen. De rechtbank heeft in vergelijkbare zaken de 24-wekentermijn onverbindend verklaard, omdat deze termijn de toegang tot de arbeidsmarkt voor asielzoekers onterecht beperkt. De voorzieningenrechter concludeert dat het bezwaar van verzoeker een redelijke kans van slagen heeft en wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe.
Verzoeker wordt vanaf 24 december 2023 behandeld alsof zijn werkgever in het bezit is van een tewerkstellingsvergunning, tot aan de beslissing op bezwaar. Tevens wordt verweerder opgedragen het door verzoeker betaalde griffierecht van € 184,- te vergoeden. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.