ECLI:NL:RBDHA:2023:22122

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 juni 2023
Publicatiedatum
16 april 2024
Zaaknummer
22/1732
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van Wob-verzoeken met betrekking tot dierproeven en anonimiteit van gegevens

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 13 juni 2023, in de zaak tussen eiser en het Erasmus Universitair Medisch Centrum Rotterdam, wordt het beroep van eiser tegen de gedeeltelijke afwijzing van twee Wob-verzoeken beoordeeld. Eiser had verzocht om documenten met betrekking tot experimenten met apen, specifiek over de DEC en de levensloopdossiers van de proefdieren. De rechtbank concludeert dat de geanonimiseerde gegevens in de door verweerder verstrekte documenten te koppelen zijn aan informatie uit de projectdossiers, waardoor openbaarmaking de anonimiteit van de betrokkenen zou kunnen schaden. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken van de hoogste bestuursrechter die bevestigen dat de naam van de DEC niet openbaar mag worden gemaakt. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen de gedeeltelijke afwijzing van zijn verzoeken, maar de rechtbank oordeelt dat verweerder niet in strijd heeft gehandeld met artikel 7:4 van de Awb en dat de weigering om bepaalde gegevens openbaar te maken gerechtvaardigd is op basis van de vrees voor dierenrechtenactivisme. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt dat er geen aanleiding is voor een kostenvergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/1732

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 juni 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. H. van Drunen),
en

Erasmus Universitair Medisch Centrum Rotterdam, verweerder

(gemachtigde: mr. E. Dans).

Procesverloop

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de gedeeltelijk afwijzing de twee Wob-verzoeken van 25 februari 2021.
Verweerder heeft de Wob-verzoeken met de besluiten van 19 augustus 2021 gedeeltelijk afgewezen. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
Met de beslissing op bezwaar van 4 februari 2022 (het bestreden besluit) is verweerder bij de gedeeltelijke afwijzing van de verzoeken gebleven.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 11 april 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en zijn gemachtigde en vertegenwoordigers van verweerder bijgestaan door de gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser heeft twee Wob [1] -verzoeken ingediend die zien op dierproeven die door verweerder zijn uitgevoerd.
2.
Het eerste wob-verzoek van 25 februari 2021 ziet meer specifiek op toezending van documenten die gaan over of betrekking hebben op onderzoeksvoorstellen, protocollen en verslagen van experimenten gedaan met apen over de periode van 1 januari 2011 tot en met de datum van het verzoek. In het verzoek is aangegeven dat het begrip document zo breed mogelijk moet worden uitgelegd.
3. Het tweede Wob-verzoek, ook van 25 februari 2021, gaat specifiek over de aantekeningen als bedoeld in artikel 10 Dierproevenbesluit 1985 en artikel 8 Dierproevenregeling 2014 in de periode van 1 januari 2011 tot en met de datum van het verzoek. Door eiser is gevraagd om alle documenten die gaan over of betrekking hebben op de statussen van non-humane primaten die door verweerder als proefdier worden gehouden in de periode van 1 januari 2011 tot en met de datum van het verzoek. In het verzoek is aangegeven dat het van belang is dat de informatie is te herleiden naar afzonderlijke apen. Deze stukken zouden volgens eiser ook wel omschreven worden als het levensloopdossier.
Wat heeft verweerder besloten?
4.
Verweerder heeft met de besluiten van 19 augustus 2021 (met kenmerk 2021.108 voor het eerste Wob-verzoek en kenmerk 2021.109 voor het tweede Wob-verzoek) de verzoeken gedeeltelijk toegewezen en gedeeltelijk afgewezen.
5. Verweerder heeft vastgesteld dat het eerste verzoek (2021.108), voor zover dat ziet op documenten uit de periode januari 2011 tot mei 2016, grotendeels overeenkomt met het Wob-verzoek van 10 mei 2016 van de inmiddels overleden partner van eiser waarop verweerder al een besluit heeft genomen. Verweerder heeft daarom verwezen naar haar beslissing op bezwaar van 6 februari 2020 met betrekking tot het Wob-verzoek van de partner. Bij dat besluit zijn 25 onderzoeksdossiers openbaar gemaakt, elk bestaand uit één of meerdere adviezen van de dierexperimentencommissie (DEC) en een onderzoeksplan en daarnaast zijn nog 8 documenten (gedeeltelijk) openbaar gemaakt. In die documenten zijn de tot personen te herleiden gegevens onleesbaar gemaakt met een beroep op artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob. Geen van de medewerkers wiens gegevens het betreft, treedt vanwege diens functie in de openbaarheid. De exacte locaties waar de proefdieren verblijven en de informatie over zakelijke relaties zijn onleesbaar gemaakt met een beroep op artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob. Gelet op het risico van dierenrechtenactivisme weegt het belang van openbaarmaking van deze gegevens naar het oordeel van verweerder niet op tegen het belang van het voorkomen van onevenredige benadeling van (medewerkers van) verweerder.
6. Verweerder heeft ook vastgesteld dat het tweede verzoek (2021.109), voor zover dat ziet op documenten uit de periode januari 2011 tot en met 2016, grotendeels overeenkomt met het Wob-verzoek van 8 februari 2016 van de inmiddels overleden partner van eiser waarop verweerder al een besluit heeft genomen. Verweerder heeft daarom verwezen naar haar beslissing op bezwaar van 6 februari 2020 met betrekking tot het wob-verzoek van de partner. Bij dat besluit zijn conform de Dierproevenregeling 2014 geregistreerde regels (nogmaals) toegezonden aan de partner en de nog niet openbaar gemaakte klinisch veterinaire gegevens over de periode waarop het Wob-verzoek van de partner zag. Dat betreft de in die periode vastgelegde gegevens per dier en per jaar. Daarnaast zijn nog drie documenten geïnventariseerd:
- de health certificates van acht niet humane primaten;
- de levensloopdossiers van acht niet humane primaten;
- de veterinaire statussen van 2016 en 2020.
Verweerder heeft besloten deze documenten (gedeeltelijk) openbaar te maken. De wetenschappelijke gegevens zijn geen bestuurlijke gegevens en vallen daarom niet onder de reikwijdte van het Wob-verzoek. Ook hier zijn de tot personen te herleiden gegevens onleesbaar gemaakt met een beroep op artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob. De exacte locaties waar de proefdieren verblijven en de informatie over zakelijke relaties zijn onleesbaar gemaakt met een beroep op artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob. Gelet op het risico van dierenrechtenactivisme weegt het belang van openbaarmaking van deze gegevens naar het oordeel van verweerder niet op tegen het belang van het voorkomen van onevenredige benadeling van (medewerkers van) verweerder.
7. Verweerder heeft voor de periode na 2014 de volledige beschikbare levensloopdossiers verstrekt. In de periode vóór 2014 werden volgens verweerder nog geen levensloopdossiers bijgehouden. Voor die periode is gezocht in een relationele database waar de informatie in tabellen staat opgenomen. Elk dier heeft een uniek nummer gekregen. Die tabellen kunnen aan elkaar gekoppeld worden om een overzicht per dier van de bijgehouden informatie te krijgen. Dit heeft verweerder gedaan en aan eiser verstrekt. Volgens verweerder is er niet meer dat wordt bijgehouden over de dieren. Alle overige informatie is informatie die alleen is bedoeld voor wetenschappelijk onderzoek. Dit zijn geen documenten die zien op bestuurlijke aangelegenheid en vallen dan ook niet onder de reikwijdte van de Wob.
8. Met het bestreden besluit van 4 februari 2022 is verweerder bij haar besluiten gebleven.
Wat vindt eiser in beroep?
9. Kort samengevat heeft eiser de volgende beroepsgronden aangevoerd.
9.1.
Verweerder heeft eiser geen inzage gegeven in alle op de zaak betrekking hebbende stukken. Dit is in strijd met artikel 7:4 van de Awb. [2] Eiser mist met name de zienswijzen die door verweerder zouden zijn opgevraagd.
9.2.
Ook heeft verweerder geen besluit genomen over documenten uit de periode januari 2011 tot en met 2016. Verweerder heeft alleen aangegeven dat met betrekking tot deze documenten al eerder een Wob-besluit is genomen, namelijk gericht op het verzoek van de overleden partner van eiser. Eiser beschikt echter niet over dit besluit en kan de motivering dan ook niet controleren.
9.3.
Verweerder heeft in meerdere documenten onterecht informatie geanonimiseerd. Het gaat dan onder andere om de naam van de DEC [3] , namen van gemandateerden/gedelegeerden namens verweerder, de naam van het hoofd van het EDC [4] en de namen van betrokken derde partijen. Verweerder heeft deze informatie geweigerd openbaar te maken uit vrees voor dierenrechtenactivisme. Zij heeft hier onder meer artikel 10 lid 2 sub e en sub g van de Wob aan ten grondslag gelegd. Volgens eiser is deze vrees onterecht. Verweerder heeft nooit aangetoond dat zij bedreigingen heeft ontvangen. Dit zou ook terug te zien zijn in de rapportages van de AIVD en de NCTV. Beiden zien volgens eiser al jaren geen grote dreiging meer van dierenrechtenactivisten. Verweerder heeft ook de exacte locatie waar de drieproeven worden gehouden en de namen en gegevens van leveranciers van proefdieren geanonimiseerd. Volgens eiser bevatten deze gegevens milieu-informatie. Milieu-informatie kan niet geweigerd worden op grond van artikel 10 lid 2 sub e en sub g van de Wob.
9.4.
Verweerder heeft niet alle onder het verzoek vallende documenten meegenomen in haar besluit. Er ontbreken namelijk documenten met betrekking tot de verslagen, klinische scores en aantekeningen van de dierproeven. Volgens eiser zijn de verstrekte levensloopdossiers dan ook niet compleet. Het gaat eiser niet alleen om de veterinaire statussen van de apen maar hij wil een volledig beeld per aap. De hoogste bestuursrechter heeft al eerder erkend dat verweerder de documenten per aap moet aanleveren. [5] Verweerder houdt een gedeelte van deze documenten onterecht achter door te stellen dat het hier om louter medische informatie gaat. Dit is volgens eiser incorrect. De ontbrekende documenten vallen onder de levensloopdossiers die verweerder op grond van de wet moet bijhouden. De gegevens zijn nodig ter verantwoording van de verstrekte vergunning tot het verrichten van dierproeven. Dat is weldegelijk een bestuurlijke aangelegenheid. Eiser heeft verder de indruk dat er in het kalenderjaar 2016 op 20 java-apen dierproeven zijn gedaan. Van deze apen ontbreken echter de gegevens. Ook is er maar een laboratoriumtest van de aap JiC0B door eiser in de stukken gevonden. Alle eerdere tests vanaf 2011 ontbreken.
9.5.
Verder zou er volgens eiser sprake zijn van vooringenomenheid aan de kant van verweerder bij het nemen van de Wob-besluiten wat niet mag op grond van artikel 2.4 Awb. Volgens eiser lijkt het er namelijk op dat het hoofd van de EDC een doorslaggevende stem heeft gehad bij het besluit. Eiser heeft twee klachten tegen deze persoon ingediend. Gezien de geschiedenis tussen eiser, zijn overleden partner en deze persoon is het onwenselijk dat zij het besluit mede heeft genomen. Er kan dan ook geen sprake zijn van een objectief besluit.
9.6.
Als laatste is er in bezwaar onterecht geen kostenvergoeding toegekend. In bezwaar heeft verweerder immers toegegeven dat in document 7 onterecht een aantal woorden zijn geanonimiseerd. Daarbij komt dat verweerder in het primaire besluit nooit heeft benoemd dat de NTS’en al openbaar zijn. Nu verweerder dit wel heeft benoemd in het besluit op bezwaar had het bezwaar van eiser gegrond verklaard moeten worden en zou eiser in aanmerking moeten komen voor een kostenvergoeding.
Wat vindt verweerder in beroep?
10. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het beroep van eiser ongegrond is. Op de specifieke verweren van verweerder ten aanzien van de verschillende gronden van eiser wordt hierna ingegaan.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Is artikel 7:4 Awb door verweerder geschonden?
11. Volgens verweerder is er alleen een zienswijzeverzoek verzonden in het Wob-verzoek met het kenmerknummer 2021-09 en is dit zienswijzeverzoek ter inzage gegeven aan eiser. Er zijn volgens verweerder geen andere zienswijzen gevraagd. Eiser heeft niet aannemelijk kunnen maken dat er nog andere zienswijzeverzoeken zouden zijn die niet ter inzage zijn gelegd. Naar het oordeel van de rechtbank is er dan ook niet gebleken van een schending van artikel 7:4 Awb.
De periode januari 2011 tot en met mei 2016
12. In het bestreden besluit heeft verweerder aangegeven niet meer informatie openbaar te maken dan bij de eerdere Wob-verzoeken van de partner van eiser is gedaan. Die verzoeken hadden betrekking op de periode januari 2011 tot mei 2016. Verweerder heeft eiser verwezen naar de eerdere besluiten. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder daarmee wel degelijk een besluit genomen over de documenten over de periode januari 2011 tot mei 2016. Op zitting is gebleken dat eiser in het bezit is van deze besluiten en de openbaar gemaakte documenten.
13. Daarnaast wordt nog overwogen dat de Wob door het openbaar maken aan een ieder een bijzonder karakter heeft. Voor zover over bepaalde weigeringsgronden en documenten al is geoordeeld tot aan de hoogste bestuursrechter, kan een bestuursorgaan een nieuw Wob-verzoek over dezelfde documenten in beginsel inhoudelijk kan afdoen door te verwijzen naar de eerdere motivering en deze nog steeds van toepassing kan verklaren. [6]
Mocht verweerder weigeren om locatie- en persoonsgegevens openbaar te maken?
14. Volgens eiser heeft verweerder op meerdere plekken onterecht milieu informatie niet openbaar gemaakt. Het gaat dan onder andere (niet uitputtend) om de exacte locatie van de dierproeven, de naam van de leverancier van de proefdieren en informatie uit de projectdossiers. Tevens heeft verweerder volgens eiser onterecht persoonsgegevens geanonimiseerd. Het gaat onder andere om de naam van de DEC’S, namen van gemandateerden/gedelegeerden namens verweerder en de naam van het hoofd van het Erasmus Dierproef Centrum.
15. Verweerder betwist dat de exacte locatie van de dierproeven milieu-informatie is en stelt dat in het geheel geen documenten uit projectvergunningsdossier openbaar gemaakt mogen worden en dat geldt in het bijzonder voor de persoonsgegevens die juist niet openbaar gemakt mogen worden. Verweerder verwijst daarbij naar recente uitspraken van de hoogste bestuursrechter. [7]
16. De rechtbank volgt het standpunt van verweerder en overweegt daartoe het volgende. In de door verweerder genoemde uitspraken heeft de hoogste bestuursrechter zich uitgesproken over de vraag of gegevens uit de projectdossiers of herleidbaar naar de projectdossiers geweigerd mogen worden. Uit deze uitspraken volgt dat verweerder in bepaalde omstandigheden niet gehouden is om de informatie uit de projectdossiers, zoals locatiegegevens, openbaar te maken. Hiervoor geldt het onderstaande.
16.1.
Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Justitie [8] moet bij de toepassing van nationaal recht, de nationale rechter dit recht zoveel mogelijk uitleggen in het licht van de bewoordingen en het doel van de richtlijn, teneinde het hiermee beoogde resultaat te bereiken. Dat betekent in dit geval dat toepassing van de Wob geen afbreuk mag doen aan het nuttig effect van artikel 43 van de Dierproevenrichtlijn. Artikel 43 van de Dierproevenrichtlijn is erop gericht de transparantie over dierproeven te vergroten, echter zonder dat daarbij bepaalde (bedrijfs)vertrouwelijke gegevens en de namen en adressen van de vergunninghouder en zijn personeel bekend worden gemaakt. In de preambule bij de Dierproevenrichtlijn, onder 41, is dit als volgt toegelicht: "Om ervoor te zorgen dat het publiek wordt geïnformeerd, is het van belang dat objectieve informatie over de projecten waarbij levende dieren worden gebruikt, openbaar wordt gemaakt. Hierdoor mogen geen eigendomsrechten worden geschonden noch vertrouwelijke informatie worden prijsgegeven. Gebruikers dienen daarom anonieme NTS’en van die projecten op te stellen, die de lidstaten moeten bekendmaken. De bekendmaking van de gegevens mag de anonimiteit van de gebruikers niet in het gedrang brengen". In het Commissievoorstel van 5 november 2008, waarin de verplichting tot openbaarmaking van anonieme NTS’en werd voorgesteld, is de Commissie ingegaan op de reden waarom die anonimiteit niet in het gedrang mag komen. Volgens het Commissievoorstel komt deze verplichting voort uit de ontvangen feedback van de belanghebbende partijen (COM (2008) 543 definitief, blz. 8). In het bij dit Commissievoorstel behorende "Staff Working Paper", onder VI, blz. 47, wordt hierover nader toegelicht: "This section assesses the impact of extending the rights of the public to better access to information about the use of animals for scientific purposes. However, increased openness in this area must be balanced against concerns about intellectual property rights and safety of personnel and property." Ook in een ander werkdocument van de Commissie over de NTS ("Non-technical Project Summaries under Directive 2010/63/EU on the protection of animals used for scientific purposes" van 26 november 2021, blz. 8), dat is geüpdatet naar aanleiding van Verordening (EU) 2019/1010 waarbij de Dierproevenrichtlijn is gewijzigd, wordt het belang van de geheimhouding van namen en adressen van de vergunninghouder en zijn personeel benadrukt.
16.2.
Door de hoogste bestuursrechter is bepaald dat toepassing van de Wob op documenten uit een projectvergunningsdossier niet mag leiden tot een situatie waarin het nuttig effect van artikel 43 van de Dierproevenrichtlijn niet wordt gewaarborgd. Toepassing van de Wob mag dus niet leiden tot een verplichting om alsnog gegevens openbaar te maken die volgens de NTS anoniem moeten blijven of die ertoe kunnen leiden dat de NTS is te herleiden tot de vergunninghouder of zijn personeel. In dit geval heeft het Wob-verzoek betrekking op één met naam genoemde vergunninghouder. Verweerder heeft zich met juistheid op het standpunt gesteld dat openbaarmaking van de gevraagde informatie over dierproeven daarom per definitie niet mogelijk is zonder de anonimiteit van in ieder geval de vergunninghouder in de NTS teniet te doen. Uit de hiervoor vermelde achtergrond van artikel 43 van de Dierproevenrichtlijn volgt dat het garanderen van die anonimiteit in het belang van de veiligheid van de vergunninghouder, zijn personeel en zijn eigendommen is. De door verweerder ingeroepen weigeringsgronden liggen hiermee in lijn en kunnen daarom richtlijnconform worden uitgelegd. Omdat in artikel 43 van de Dierproevenrichtlijn een risico voor de veiligheid van de vergunninghouder, zijn personeel en zijn eigendommen wordt verondersteld, moet er bij toepassing van die weigeringsgronden van worden uitgegaan dat die veiligheid in het geding komt bij openbaarmaking van gegevens die de anonimiteit van de NTS teniet doen. Anders dan eiser aanvoert, is daarom niet van belang of er in een concreet geval een reële kans bestaat op dierenrechtenactivisme. Om het nuttig effect van artikel 43 van de Dierproevenrichtlijn te verzekeren heeft verweerder in dit geval daarom een zwaarder gewicht mogen toekennen aan de belangen die worden genoemd in artikel 10, tweede lid, onder e en g, en zevende lid, van de Wob dan aan het belang van openbaarmaking. Dit leidt ertoe dat openbaarmaking van de gevraagde informatie moest worden geweigerd.
16.3.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn de geanonimiseerde gegevens in de door verweerder verstrekte documenten allen te koppelen aan informatie uit de projectdossiers. Openbaarmaking van deze gegevens zou in dit geval de anonimiteit van de NTS’en teniet kunnen doen. Hierbij merkt de rechtbank nog op dat dat voor specifiek de DEC ook al eerder door de hoogste bestuursrechter is bepaald dat de naam niet openbaar mag worden gemaakt. [9]
16.4.
Omdat openbaarmaking van de gevraagde informatie, ook als dat milieu-informatie zou zijn, moest worden geweigerd met een beroep op de vrees voor dierenrechtenactivisme, hoeft de vraag of de documenten milieu-informatie bevatten niet te worden beantwoord.
Is het besluit volledig?
17. De rechtbank overweegt dat wanneer een bestuursorgaan stelt dat na onderzoek is gebleken dat een bepaald document niet of niet meer onder hem berust en een dergelijke mededeling niet ongeloofwaardig voorkomt, het in beginsel aan degene die om informatie verzoekt is om aannemelijk te maken dat, in tegenstelling tot de uitkomsten van het onderzoek door het bestuursorgaan, een bepaald document toch onder dat bestuursorgaan berust. Het bestuursorgaan moet inzichtelijk maken dat voldoende zorgvuldig onderzoek is gedaan. [10] Hierbij hoort ook dat het bestuursorgaan moet onderzoeken of de gevraagde documenten (hebben) bestaan en bij hem hadden behoren te berusten. [11]
18. Volgens eiser zijn niet alle verslagen door verweerder meegenomen in de beoordeling van het verzoek omdat verweerder er onterecht vanuit is gegaan dat de verslagen geen bestuursrechtelijke aangelegenheid betreffen. Het zelfde geldt voor de klinische scores. Verweerder heeft aangegeven dat er niet meer verslagen zijn dan die openbaar zijn gemaakt in verband met de Wob-verzoeken van de partner van eiser. Volgens verweerder doelt eiser mogelijk nog op het eindverslag maar een dergelijk verslag is er niet omdat het project nog niet is afgerond. Volgens verweerder zou eiser ook kunnen doelen op de materiële resultaten van de dierproeven. Deze gegevens worden echter niet met verweerder gedeeld maar worden alleen gebruikt door de betrokken wetenschappers van het Dierexperimenteel centrum. Deze gegevens zijn volgens verweerder alleen bedoeld voor onderzoek en betreffen dan ook geen bestuurlijke aangelegenheid.
19. De rechtbank kan verweerder volgen in het bovenstaande. Uit artikel 10 van het Dierproevenbesluit 1985 en artikel 8 van de Dierproevenregeling 2014 blijkt duidelijk welke gegevens verweerder in het kader van de wet moet bijhouden over de apen. Deze gegevens zijn door verweerder in de vorm van de levensloopdossiers per aap met eiser gedeeld. Verweerder heeft op zitting naar het oordeel van de rechtbank voldoende duidelijk aangegeven dat, waar het gaat om materiele resultaten en klinische scores, deze niet onder het levensloopdossier vallen. Deze gegevens worden niet bijgehouden in het kader van de wet [12] maar zijn alleen bedoeld voor wetenschappelijk onderzoek. Nu het hier alleen gaat om informatie die bedoeld is voor wetenschappelijk onderzoek valt deze informatie buiten het bereik van dit Wob-verzoek. Verweerder heeft de informatie dan ook terecht niet meegenomen in haar besluit.
20. Volgens eiser ontbreekt alle informatie over de 20 java-apen die in 2016 bij verweerder aanwezig waren. Eiser baseert dit aantal van 20 op opgaven van Erasmus MC zelf aan de Minister LNV. Verweerder heeft in haar verweerschrift uitgelegd dat er in 2016 8 java-apen waren en dat het getal 20 betrekking heeft op het aantal dierproeven dat is verricht met deze java-apen. Verweerder verwijst daarbij naar het door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) opgestelde ‘Zo doende 2016, jaaroverzicht dierproeven en proefdieren’. De rechtbank leidt uit tabel 28 van dit jaaroverzicht af dat het gaat om 20 dierproeven. Naar het oordeel van de rechtbank is er geen aanleiding om aan te nemen dat verweerder niet alle apen heeft meegenomen in haar besluitvorming.
21. Voor zover eiser stelt dat er verder nog documenten ontbreken overweegt de rechtbank het volgende. Verweerder heeft op zitting uitgebreid uitgelegd dat er niet meer informatie over de apen wordt bijgehouden dan nu is verstrekt. Zij heeft aangegeven dat over de periode vóór 18 december 2014 geen levensloopdossiers in de huidige vorm werden bijgehouden. Over die periode zijn dan ook alleen gegevens uit een relationele database van verweerder verstrekt. Dit is, zoals door eiser gevraagd, per aap gebeurd. Verweerder beschikt niet over een ander systeem waar de gegevens over de apen in worden bijgehouden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder hiermee voldoende inzichtelijk gemaakt op welke wijze zij naar documenten heeft gezocht. Verweerder heeft ook aannemelijk gemaakt dat er niet meer documenten beschikbaar zijn welke onder de reikwijdte van het verzoek vallen. Uit hetgeen eiser verder heeft aangevoerd blijkt ook niet dat concrete documenten ontbreken.
Is er sprake van vooringenomenheid van verweerder bij het nemen van de Wob-besluiten?
22. Verweerder stelt dat het hoofd van het EDC geen doorslaggevende stem heeft. De raad van bestuur van verweerder neemt het besluit en het hoofd van het EDC is geen onderdeel van de raad van bestuur.
23. De rechtbank stelt vast dat uit de overgelegde besluiten volgt dat deze door de raad van bestuur zijn genomen. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat het hoofd van het EDC hierbij een doorslaggevende stem heeft gehad. Bovendien heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat de door hem gestelde verstandhouding tussen eiser, zijn overleden partner en het hoofd van het EDC van invloed is geweest op de besluitvorming. Ook is anderszins niet gebleken dat er sprake is geweest van vooringenomenheid van verweerder jegens eiser.
Had eiser een kostenvergoeding in bezwaar moeten ontvangen?
24. Van herroepen in de zin van artikel 7:15, tweede lid Awb is alleen sprake indien het besluit, waartegen het bezwaar is gericht, wordt gewijzigd wat betreft het daarbij beoogde of geweigerde rechtsgevolg of een wijziging betreft in de rechtspositie van eiser. Daarvan is hier geen sprake. Verweerder heeft een klein gedeelte per vergissing te veel geanonimiseerd. Zodra de vergissing was ontdekt, heeft zij dit hersteld. Hiermee heeft zij inhoudelijk haar besluit niet gewijzigd. Dit maakt dan ook niet dat sprake is van herroeping in de zin van de Awb. Eiser heeft daarom geen recht op vergoeding van zijn kosten in bezwaar.
25. Ook hetgeen eiser heeft aangevoerd met betrekking tot de NTS’en kan niet leiden tot een kostenvergoeding. De hoogste bestuursrechter heeft zich in een tweetal eerdere zaken al uitgelaten over de NTS. [13] De hoogste bestuursrechter heeft bepaald dat de NTS die verweerder voor elk project openbaar moet maken geen onderdeel uitmaakt van het geschil. Verweerder heeft niet geweigerd de NTS’en openbaar te maken. Door verweerder is alleen aangegeven dat van iedere verleende vergunning de NTS op de website van verweerder wordt gepubliceerd, zodat die documenten al openbaar zijn en dus buiten het Wob-verzoek vallen. Verweerder is dan ook niet verplicht om in het besluit op het Wob-verzoek van eiser iets op te nemen over de NTS’en.

Conclusie en gevolgen

26. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Voor vergoeding van het griffierrecht of een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaard het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.H. van der Poort-Schoenmakers, rechter, in aanwezigheid van mr. M.H.T. van Bruggen, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 juni 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een hogerberoepschrift. U moet dit hogerberoepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Wet openbaarheid van bestuur.
2.Algemene wet bestuursrecht.
3.Dier Experimenten Commissie.
4.Erasmus Dierexperimenteel Centrum.
5.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 20 februari 2019: ECLI:NL:RVS:2019:548.
7.Zie de uitspraken van de Afdeling van 28 december 2022: ECLI:NL:RVS:2022:3980 (https://uitspraken.rechtspraak.nl/) & ECLI:NL:RVS:2022:3973.
8.Zie bijvoorbeeld het arrest van het Hof van Justitie van 13 november 1990, Marleasing, ECLI:EU:C:1990:395.
9.Zie de uitspraak van de Afdeling van 13 februari 2019: ECLI:NL:RVS:2019:440.
10.Zie de uitspraak van de Afdeling van 26 april 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1233 (http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RVS:2022:1233).
11.Zie de uitspraak van de Afdeling van 4 augustus 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1743 (http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RVS:2021:1743).
12.Artikel 10 van het Dierproevenbesluit 1985 en artikel 8 van de Dierproevenregeling 2014.
13.Zie de uitspraken van de Afdeling van 28 december 2022: ECLI:NL:RVS:2022:3980 (https://uitspraken.rechtspraak.nl/) & ECLI:NL:RVS:2022:3973.