ECLI:NL:RBDHA:2023:2310

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 maart 2023
Publicatiedatum
28 februari 2023
Zaaknummer
C/09/628708 / HA ZA 22-377
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot schadevergoeding en ontbinding van koopovereenkomst wegens non-conformiteit en dwaling bij aankoop bouwkavel met insteekhaven

In deze zaak vorderen eisers, kopers van een bouwkavel met een insteekhaven, schadevergoeding en ontbinding van de koopovereenkomst op grond van non-conformiteit en dwaling. De eisers hebben op 7 maart 2019 een bouwkavel gekocht van de commanditaire vennootschap OBWZ, met de verwachting dat zij met een motorsloep zouden kunnen varen. Na de levering van de kavel bleek echter dat zij geen ontheffing konden krijgen van het hoogheemraadschap om gemotoriseerd te varen op de nabijgelegen wateren. Dit leidde tot een geschil over de vraag of de kavel voldeed aan de verwachtingen die de eisers op basis van de koopovereenkomst mochten hebben.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de eisers bij de koop op de hoogte waren van de mogelijkheid dat een vaarontheffing nodig zou zijn, maar dat zij desondanks de verwachting hadden dat deze ontheffing zou worden verleend. De rechtbank oordeelt dat de eisers onvoldoende bewijs hebben geleverd dat OBWZ hen onjuiste informatie heeft verstrekt over de mogelijkheid om te varen. De rechtbank concludeert dat de kavel niet non-conform is, omdat het verkrijgen van een vaarontheffing niet kan worden aangemerkt als een eigenschap die voor normaal gebruik van de kavel noodzakelijk is. Bovendien is de rechtbank van oordeel dat de eisers niet hebben aangetoond dat er sprake was van dwaling, aangezien zij zelf onderzoek hadden moeten doen naar de vereisten voor het verkrijgen van een vaarontheffing.

Uiteindelijk wijst de rechtbank de vorderingen van de eisers af en veroordeelt hen in de proceskosten. De proceskosten aan de zijde van OBWZ worden begroot op € 9.497,-, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na dagtekening van de uitspraak.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/628708 / HA ZA 22-377
Vonnis van 1 maart 2023
in de zaak van

1.[eisende partij sub 1] ,

2.
[eisende partij sub 2],
beiden te [plaats] ,
eisers,
advocaat mr. F.M. Aarts te Heilig Landstichting,
tegen
de commanditaire vennootschap
ONTWIKKELINGSBEDRIJF DE WESTLANDSE ZOOM C.V.,
te Monster,
gedaagde,
advocaat mr. A.J.N. Kolsters te Rotterdam.
Partijen zullen hierna [eisende partij sub 1] , [eisende partij sub 2] en OBWZ genoemd worden. Met [eisende partij sub 1 c.s.] worden eisers hierna gezamenlijk aangeduid.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 14 april 2022, met producties 1 tot en met 17;
  • de conclusie van antwoord, met producties 1 tot en met 5;
  • het tussenvonnis van 14 december 2022, waarbij een mondelinge behandeling is gelast;
  • de aktes overlegging producties van [eisende partij sub 1 c.s.] , met producties 18 tot en met 27.
1.2.
Op 13 januari 2023 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. Hiervan zijn aantekeningen gemaakt die zich in het procesdossier bevinden. De van partijen ontvangen spreekaantekeningen bevinden zich eveneens in het procesdossier.
1.3.
Ten slotte is een datum voor vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
OBWZ is een commanditaire vennootschap met als beherend vennoot Ontwikkelingsbedrijf De Westlandse Zoom B.V. en als ‘commandite’ (onder meer) de gemeente Westland. Zij is opgericht om een nieuwe woongebieden te realiseren onder meer ten noordoosten van de dorpskern van [plaats] , pal langs de kust, het Project De Duinen. OBWZ heeft kavels bouwrijpe grond te koop aangeboden, waarop kopers binnen de gestelde randvoorwaarden een woning kunnen realiseren. Als verkopend makelaar van OBWZ trad [Makelaarskantoor] (hierna: [Makelaarskantoor] ) op.
2.2.
Een van die woongebieden is [het Woongebied] in [plaats] , met 23 vrije bouwkavels voor de bouw van vrijstaande woningen, waarvan zeven bouwkavels aan een watergang, die in eigendom toebehoort aan de gemeente Westland.
2.3.
In de verkoopbrochure is over [het Woongebied] onder meer het volgende vermeld:
“T1 en T2 zijn verhoogde duinranden die een duincoulisse vormen om de kavels heen. In deze zone mogen geen wijzigingen aan het landschap of de ondergrond worden uitgevoerd door de bewoners/eigenaren behalve voor de inrit van de eigen kavel. T3 is een tuinzone van voor meter diep waarin inhammen gerealiseerd (kunnen) worden voor het aanleggen van een bootje (één per woning).”
2.4.
De bouwkavels zijn door [Makelaarskantoor] op funda aangeboden. Hierbij is onder meer het volgende meegedeeld:
“Vrijstaande villa’s in [het Woongebied]
(…) Een aantal kavels ligt aan het water. Hier is ruimte om een aanlegplaats voor uw sloep te creëren.
(…)
Bij de kavels [I] en [II] is een insteekhaven inbegrepen.”
2.5.
Op 7 maart 2019 is tussen OBWZ als verkoper en [eisende partij sub 1 c.s.] als kopers een schriftelijke koopovereenkomst gesloten ten aanzien van een perceel grond, aangeduid als kavelnummer [II] van project [het Woongebied] (fase 1a), met een perceeloppervlakte van circa 858 m² en met kadastrale aanduiding [plaats] [sectieletter] nr. [nummer] (hierna: de kavel). De koopprijs bedroeg € 590.000.
2.6.
De door [eisende partij sub 1 c.s.] gekochte kavel beschikt over een eigen insteekhaven van negen bij drie meter.
2.7.
Bij e-mailbericht van 16 juni 2019 heeft [eisende partij sub 1] aan de heer [werknemer 1] (hierna: [werknemer 1] ), werkzaam voor OBWZ, onder meer geschreven:
“Daarnaast zag ik net een bericht over een bewonersbijeenkomst op 10 juli aanstaande. Bij de uitnodiging van de bewonersbijeenkomst is een bijlage gevoegd. Deze bijlage betreft de notulen van een eerder gehouden bewonersbijeenkomst op 29 augustus 2018. In de notulen wordt door een bewoonster een vraag gesteld over varen. Uit het antwoord blijkt dat varen niet mogelijk is. Graag ontvang ik op dat punt van OBWZ opheldering. Ons is door tussenkomst van [Makelaarskantoor] een kevel verkocht met een insteekhaven ten behoeve van een sloep. Graag zou ik willen weten of ik daadwerkelijk kan gaan varen met een sloep.
Ik verneem graag van u voor de aanstaande levering.”
2.8.
In reactie hierop heeft [werknemer 1] bij e-mail van 17 juni 2019 geschreven:
“Varen is in principe mogelijk, de meeste watergangen een diepte hebben van 1 meter, met een minimum van 0,80 meter. Vanuit de kavels kan men op dit moment rechtsom weg, echter daar kan het nog zijn dat de minimale diepte minder is dan 0,80 meter. In de loop van dit jaar hopen wij de brug achter fase 1B aan te leggen. Dan is het (ook) mogelijk om linksom te varen.”
2.9.
Bij notariële akte van 26 juni 2019 heeft OBWZ de kavel aan [eisende partij sub 1 c.s.] geleverd. [eisende partij sub 1 c.s.] hebben op de kavel een vrijstaande woning laten bouwen ( [adres] ).
2.10.
Op 2 juni 2020 heeft [eisende partij sub 1] aan [werknemer 1] bericht dat hij en [eisende partij sub 2] sinds een week in het bezit zijn van “een sloepje” en dat de insteekhaven niet diep genoeg is om die boot af te meren.
2.11.
Op 22 juni 2020 hebben [eisende partij sub 1 c.s.] bij het Hoogheemraadschap van Delfland (hierna: het hoogheemraadschap) een aanvraag ingediend voor een ontheffing om gemotoriseerd te mogen varen op de [naam Vaarwater] , die in verbinding staat met de watergangen achter de kavel van [eisende partij sub 1 c.s.]
2.12.
Bij brief van 16 oktober 2020 heeft het hoogheemraadschap aan [eisende partij sub 1 c.s.] meegedeeld dat afwijzend op de aanvraag wordt beslist:

Op 22 juni 2020 ontvingen wij uw aanvraag waarin u aangeeft met uw boot op de [naam Vaarwater] te willen varen. (…). Op de aangewezen wateren in bijlage 3 [van de Vaarverordening Delfland, rechtbank] is doorgaande motorvaart niet zonder meer toegestaan (…). De [naam Vaarwater] is aangewezen als vaarwater waarop met ontheffing gevaren mag worden. Echter u woont niet aan de [naam Vaarwater] en uit uw aanvraag blijkt niet dat u aan één van de andere genoemde voorwaarden voldoet om in aanmerking te komen voor ontheffing.”
2.13.
Tegen dit besluit hebben [eisende partij sub 1 c.s.] bezwaar ingediend. Nadat het hoogheemraadschap het bezwaar bij brief van 21 juni 2021 ongegrond had verklaard, hebben [eisende partij sub 1 c.s.] beroep ingesteld bij de rechtbank. Ook dat beroep is afgewezen.
2.14.
Bij brief van 9 juli 2021 hebben [eisende partij sub 1 c.s.] OBWZ aansprakelijk gesteld voor de door hen geleden schade als gevolg van de door het hoogheemraadschap geweigerde ontheffing om gemotoriseerd te mogen varen.

3.Het geschil

3.1.
[eisende partij sub 1 c.s.] vorderen dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad,
I
primairvoor recht verklaart dat OBWZ toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de verplichtingen uit de koopovereenkomst;
II
subsidiairvoor recht verklaart dat de koopovereenkomst partieel is ontbonden;
III
meer subsidiairvoor recht verklaart dat de koopovereenkomst partieel is vernietigd;
IV
zowel primair, subsidiair als meer subsidiairOBWZ veroordeelt tot vergoeding van de door [eisende partij sub 1 c.s.] geleden schade, opgeteld een bedrag van € 165.300,- althans een door de rechtbank in redelijkheid vast te stellen bedrag, met wettelijke rente vanaf de datum van verzuim tot aan de dag van algehele voldoening;
V
zowel primair, subsidiair als meer subsidiairOBWZ veroordeelt tot het verwijderen van de insteekhaven en de beschoeiing, inclusief het verzorgen van de benodigde vergunningen, alsmede veroordeelt tot het dempen van de sloot, alles voor rekening en risico van OBWZ en uit te voeren binnen een redelijke termijn van drie maanden na het in deze te wijzen vonnis, op straffe van een onmiddellijk opeisbare dwangsom van € 1.000,- per dag of dagdeel dat OBWZ in gebreke blijft met een maximum van € 365.000,-, dan wel OBWZ te veroordelen tot vergoeding van de in verband met voornoemde verwijdering en demping te maken kosten, begroot op een bedrag P.M., te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van verzuim tot aan de dag van algehele voldoening;
VI
zowel primair, subsidiair als meer subsidiairOBWZ veroordeelt tot betaling van de door [eisende partij sub 1 c.s.] gemaakte kosten van € 895, te voldoen binnen 14 dagen na betekening van het te wijzen vonnis en te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de datum van verzuim tot aan de dag van algehele voldoening;
VII
zowel primair, subsidiair als meer subsidiairOBWZ veroordeelt in de buitengerechtelijke kosten van € 2.436,95, met veroordeling in de wettelijke rente over die kosten vanaf de dag van verschuldigdheid tot aan de dag van algehele voldoening;
VIII
zowel primair, subsidiair als meer subsidiairOBWZ veroordeelt in de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van verschuldigdheid tot aan de dag van algehele voldoening, en de nakosten.
3.2.
Hieraan leggen [eisende partij sub 1 c.s.] , samengevat, de volgende stellingen ten grondslag. [eisende partij sub 1 c.s.] mochten op grond van de koopovereenkomst verwachten dat zij gemotoriseerd (met een sloep) zouden mogen varen van en naar de kavel. Achteraf is gebleken dat [eisende partij sub 1 c.s.] hiervoor geen ontheffing kunnen krijgen. Hierdoor bezat de kavel bij de eigendoms-overdracht niet de feitelijke eigenschappen die voor een normaal gebruik nodig waren, althans niet de eigenschappen benodigd voor het overeengekomen gebruik van de kavel met insteekhaven. OBWZ is aldus toerekenbaar tekortgeschoten in de nakoming van haar verbintenissen uit de koopovereenkomst. Nu de nakoming blijvend onmogelijk is, is OBWZ in verzuim geraakt. Op grond hiervan hebben [eisende partij sub 1 c.s.] recht op partiële ontbinding van de koopovereenkomst, als gevolg waarvan de koopprijs wordt verminderd, zodat OBWZ een teveel betaald bedrag van € 130.000,- dient terug te betalen. Daarnaast beroepen [eisende partij sub 1 c.s.] zich op partiële vernietiging van de koopovereenkomst op grond van dwaling. [eisende partij sub 1 c.s.] zijn op grond van inlichtingen van OBWZ ervan uitgegaan dat zij met een gemotoriseerd vaartuig mochten varen, hetgeen voor hen de doorslaggevende reden was om deze kavel te kopen. Deze inlichtingen van OBWZ waren echter onjuist. In het geval dat OBWZ evenmin ervan op de hoogte is geweest dat geen ontheffing kon worden verkregen, is er sprake van wederzijdse dwaling. Daarnaast is OBWZ schadeplichtig jegens [eisende partij sub 1 c.s.] en dient zij de insteekhaven met beschoeiing te verwijderen en te dempen.
3.3.
OBWZ concludeert tot afwijzing van de vorderingen.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Inleiding

4.1.
Vast staat dat [eisende partij sub 1 c.s.] op 7 maart 2019 van OBWZ een perceel grond (een bouwkavel) hebben gekocht. Onderdeel van deze bouwkavel is een insteekhaven van negen bij drie meter. Tussen partijen is niet in geschil dat de insteekhaven geschikt is voor het aanleggen van vaartuigen en dat feitelijk van en naar de kavel kan worden gevaren. Naar haar aard kan de insteekhaven worden gebruikt voor een motorboot. Gebleken is dat ten tijde van de verkoop - en ook nu nog - in een gebied achter de door [eisende partij sub 1 c.s.] gekochte kavel sprake is van een publiekrechtelijke beperking van de mogelijkheid om daar met een motorboot te varen. Die beperking bestaat hieruit dat er voor het varen op bepaalde waterwegen in dat gebied – en met name hier van belang: voor varen op de watergang [naam Vaarwater] – door het hoogheemraadschap een vaarontheffing wordt vereist. [eisende partij sub 1 c.s.] hebben op 22 juni 2020 een vaarontheffing bij het hoogheemraadschap aangevraagd. Bij besluit van 16 oktober 2020 is de verzochte ontheffing geweigerd. Ondanks een bezwaar- en beroepsprocedure is dit besluit in stand gebreken.
Non-conformiteit?
4.2.
De rechtbank gaat allereerst in op het beroep van [eisende partij sub 1 c.s.] op non-conformiteit van de aan hen geleverde kavel.
4.3.
Bij koop dient de afgeleverde zaak aan de overeenkomst te beantwoorden (artikel 7:17 BW). Dit wordt het conformiteitsvereiste genoemd. Een zaak beantwoordt niet aan de overeenkomst indien zij, mede gelet op de aard van de zaak en de mededelingen die de verkoper heeft gedaan, niet de eigenschappen bezit die de koper op grond van de overeenkomst mocht verwachten. De koper mag verwachten dat de zaak de eigenschappen bezit die voor een normaal gebruik daarvan nodig zijn en waarvan hij de aanwezigheid niet behoefte te betwijfelen, alsmede eigenschappen die nodig zijn voor een bijzonder gebruik dat bij de overeenkomst is voorzien.
4.4.
[eisende partij sub 1] en [eisende partij sub 2] stellen dat de kavel die zij van OBWZ hebben gekocht niet aan de koopovereenkomst beantwoordt vanwege een daaraan klevend gebrek. Dat gebrek bestaat er uit dat er geen vaarontheffing wordt verleend en zij niet onbeperkt mogen varen in het gebied achter hun woning. De rechtbank zal, in het kader van de vraag of de gekochte kavel aan de koopovereenkomst beantwoordt, eerst beoordelen of [eisende partij sub 1 c.s.] mochten verwachten dat zij een vaarontheffing zouden krijgen en dus zonder publiekrechtelijke beperkingen in het gehele gebied achter de kavel met een motorboot zouden kunnen varen. De rechtbank neemt tot uitgangspunt dat het moment waarnaar moet worden beoordeeld welke eigenschappen een koper mag verwachten, het moment van contractsluiting is.
4.5.
Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat ten aanzien van de direct aan de achterzijde van de kavel grenzende watergangen die naar de [naam Vaarwater] leiden (en die klaarblijkelijk als ‘secundair water’ kwalificeren) onduidelijk is of daar nu wel of niet met een motorboot mag worden gevaren. Voor die watergangen kan dus niet de conclusie worden gekomen dat voor het varen met een motorboot een vaarontheffing nodig is.
4.6.
Niet in geschil is dat [eisende partij sub 1 c.s.] vóór de koop ermee bekend waren dat eerder aan een buurman een vaarontheffing voor de [naam Vaarwater] was verleend. Hierdoor ontstond bij [eisende partij sub 1 c.s.] de verwachting dat ook zij een vaarontheffing zouden krijgen. Deze verwachting is volgens hen mede ontstaan, dan wel bevestigd, door de tekeningen en de tekst van de verkoopbrochure van OBWZ, de verkoopinformatie op Funda, de omvang van de insteekhaven én met name ook door de geruststellende woorden van de verkoopmakelaar. Volgens [eisende partij sub 1 c.s.] hebben zij de verkoopmakelaar meegedeeld met een sloep te willen gaan varen en is door de verkopend makelaar expliciet gezegd dat dit kan.
4.7.
De rechtbank is van oordeel dat deze (gestelde) omstandigheden onvoldoende zijn om daaraan de gerechtvaardigde verwachting te kunnen ontlenen dat door het hoogheem-raadschap aan [eisende partij sub 1 c.s.] een vaarontheffing voor de [naam Vaarwater] zou worden verleend.
De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat verkoopdocumentatie dient te worden bezien als bezien als een reclamemiddel met een algemene aanprijzing, hetgeen [eisende partij sub 1] als makelaar moet herkennen. De insteekhaven is op zich geschikt is voor het afmeren van vaartuigen, ook voor een (motor)sloep. [eisende partij sub 1] was - zoals bij de mondelinge behandeling is gebleken - vóór de koop bekend met de vaarkaart van het omliggende gebied met de daarop vermelde vaarwegen waarvoor een vaarontheffing nodig is. Hij heeft vóór de koop telefonisch contact gehad met een medewerker van het hoogheemraadschap. Van deze medewerker heeft [eisende partij sub 1] geen duidelijk antwoord gekregen op zijn vraag of er gemotoriseerd gevaren mocht worden. Bij [eisende partij sub 1 c.s.] had dus twijfel moeten bestaan over de mogelijkheid om gemotoriseerd op de [naam Vaarwater] te varen en het had op hun weg gelegen daarover navraag te doen bij het hoogheemraadschap en niet bij de verkoopmakelaar. Dit temeer omdat het volgens [eisende partij sub 1 c.s.] voor hun beslissing om de kavel te kopen doorslaggevend was dat zij met een motorsloep zouden kunnen varen. Zij wisten dat het hoogheemraadschap de instantie is die over het al dan niet verlenen van een vaarontheffing gaat en dus dat alleen deze instantie daarover duidelijkheid kan verschaffen. Het had daarom op de weg van [eisende partij sub 1 c.s.] gelegen om nader onderzoek te verrichten. Zij konden in ieder geval niet zonder meer afgaan op de beweerdelijke mededelingen van de verkoopmakelaar, de verkoopdocumentatie en de omstandigheid dat de kavel een insteekhaven had. Dit alles is onvoldoende is om er van uit te kunnen gaan dat een vaarontheffing zou worden verleend.
4.8.
Voor zover [eisende partij sub 1 c.s.] hebben bedoeld te stellen dat de verkoopmakelaar of OBWZ navraag hadden moeten doen of een vaarontheffing voor de [naam Vaarwater] zou kunnen worden verkregen, gaat dit te ver. Dit reeds omdat de insteekhaven voor vaartuigen gebruikt kan worden.
4.9.
[eisende partij sub 1 c.s.] hebben ook gesteld dat OBZW en/of de verkoopmakelaar wist(en) of behoorde(n) te weten er dat er geen vaarontheffing (voor de [naam Vaarwater] ) zou worden verleend, dat OBWZ hebben nagelaten dit mee te delen en dat bij [eisende partij sub 1 c.s.] hierdoor de verwachting is ontstaan dat zij een vaarontheffing zouden krijgen, waardoor het niet-verkrijgen daarvan als een gebrek is aan te merken. Aan deze stelling hebben [eisende partij sub 1 c.s.] echter onvoldoende concrete feiten en omstandigheden ten grondslag gelegd. Van OBWZ mag weliswaar worden verwacht dat zij op de hoogte was van de omgevingsregels die gelden in het gebied dat zij in ontwikkeling had, maar dit is onvoldoende om te kunnen concluderen dat OBWZ wist of had behoren te weten dat aan [eisende partij sub 1 c.s.] geen vaarontheffing voor de [naam Vaarwater] zou (kunnen) worden verleend. Dit temeer omdat het hoogheemraadschap over het verlenen van ontheffingsvergunning beslist, hetgeen [eisende partij sub 1 c.s.] bekend was. Zoals [eisende partij sub 1 c.s.] stellen was er bovendien sprake van onduidelijkheid, aangezien door het hoogheemraadschap (onder meer aan een buurman van [eisende partij sub 1 c.s.] ) vaarontheffingen waren verleend en er niet door het hoogheemraadschap werd gehandhaafd. Hieruit volgt (ook) dat OBWZ op dit punt geen mededelingsplicht had.
4.10.
Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank ervan moet uitgaan dat de bij [eisende partij sub 1 c.s.] levende verwachtingen niet op doorslaggevende wijze door OBWZ zijn ontstaan of zijn bevestigd.
4.11.
Het verkrijgen van een vaarontheffing of het gemotoriseerd kunnen varen kan in zijn algemeenheid niet worden aangemerkt als een eigenschap die voor normaal gebruik van een kavel met een insteekhaven (van 3x9 meter) nodig is. Het verkrijgen van een vaarontheffing of het gemotoriseerd kunnen varen kan in dit geval ook niet worden aangemerkt als een bijzonder gebruik dat in de overeenkomst is voorzien.
4.12.
Wat hiervoor is overwogen leidt de rechtbank tot het oordeel dat het verkrijgen van een vaarontheffing niet kan worden aangemerkt als eigenschap van de gekochte kavel, en dat het niet-verkrijgen daarvan niet als een zodanig gebrek kan worden aangemerkt dat de kavel niet aan de koopovereenkomst zou beantwoorden. De rechtbank is dus van oordeel dat geen sprake is van non-conforme levering/wanprestatie door OBWZ.
Dwaling?
4.13.
Vervolgens komt de rechtbank toe aan het beroep op dwaling. [eisende partij sub 1 c.s.] stellen bij de koop te hebben gedwaald over de mogelijkheid om gemotoriseerd te mogen varen. Uit de eerdere overwegingen van de rechtbank over het beroep op non-conformiteit volgt dat deze dwaling niet is te wijten aan een mededeling van OBWZ of de verkoopmakelaar. Hierbij wordt ook nog in aanmerking genomen dat [eisende partij sub 1 c.s.] zich beroepen op een aantal omstandigheden die zich na het sluiten van de koop hebben voorgedaan, zoals de door hen aangehaalde correspondentie met de heren [werknemer 1] en [werknemer 2] van OBWZ. Ook is hiervoor al geoordeeld dat OBWZ geen mededelingsplicht had ten aanzien van het al dan niet kunnen verkrijgen van een ontheffing voor de [naam Vaarwater] . Voor zover [eisende partij sub 1 c.s.] zich beroepen op wederzijdse dwaling moet deze dwaling, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, voor rekening van [eisende partij sub 1 c.s.] blijven. Dit maakt dat de rechtbank ook voorbij gaat aan het door [eisende partij sub 1 c.s.] gedane beroep op dwaling.
Slotsom
4.14.
De slotsom is dat de vorderingen worden afgewezen.
4.15.
[eisende partij sub 1 c.s.] zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van de procedure worden veroordeeld. De rechtbank begroot de proceskosten aan de zijde van OBWZ op
€ 9.497,-, namelijk € 5.737,- aan griffierecht en € 3.760,- aan salaris advocaat (2 punten à
€ 1.880,-, volgens tarief V), te vermeerderen met de daarover gevorderde wettelijke rente. De nakosten zullen worden begroot volgens het liquidatietarief.
4.16.
OBWZ heeft mede gevorderd om [eisende partij sub 1 c.s.] te veroordelen in de nakosten. Nakosten behoren volgens vaste rechtspraak tot de proceskosten (vgl. HR 19 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL1116, r.o. 3.5 en HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853, r.o. 2.3). De nakosten worden altijd toegewezen, ook als deze niet expliciet zijn gevorderd. De nakosten worden begroot op het bedrag genoemd in het liquidatietarief civiel (bij een procedure in conventie € 173,- zonder betekening). Dit bedrag en de wettelijke rente daarover worden onvoorwaardelijk toegewezen. In geval van betekening worden een extra bedrag aan salaris (€ 90,- extra) en de explootkosten van betekening toegekend. Deze kosten en de wettelijke rente daarover worden voorwaardelijk toegekend, te weten als gedaagde niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst het gevorderde af;
5.2.
veroordeelt [eisende partij sub 1 c.s.] in de proceskosten, tot op deze uitspraak aan de zijde van OBWZ begroot op € 9.497,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na dagtekening, indien [eisende partij sub 1 c.s.] voormelde kosten niet voordien heeft vergoed, tot de dag van algehele voldoening;
5.3.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. R. Cats en in het openbaar uitgesproken op 1 maart 2023. [1]

Voetnoten

1.type: 1554