ECLI:NL:RBDHA:2023:2358

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 januari 2023
Publicatiedatum
1 maart 2023
Zaaknummer
NL21.11839
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlies van duurzaam verblijfsrecht van een burger van de Unie en bewijsvoering van verblijf in Nederland

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 17 januari 2023, wordt de einduitspraak na een tussenuitspraak behandeld in de zaak van eiseres tegen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De rechtbank oordeelt over de vraag of eiseres haar recht op duurzaam verblijf als burger van de Unie heeft verloren. Verweerder had vastgesteld dat het verblijfsrecht van eiseres was geëindigd, en de rechtbank moest beoordelen of eiseres in de relevante periode, van 19 mei 2016 tot 3 mei 2019, voor korte of langere periodes in Nederland verbleef. De rechtbank concludeert dat eiseres niet voldoende bewijs heeft geleverd om aan te tonen dat zij in deze periode in Nederland was. De overgelegde stukken, waaronder periodeafrekeningen van het Waterleidingbedrijf Vitens en getuigenverklaringen, werden door de rechtbank als onvoldoende gemotiveerd beschouwd. De rechtbank stelt vast dat verweerder zich op het standpunt mag stellen dat eiseres haar recht van duurzaam verblijf heeft verloren, en verklaart het beroep van eiseres ongegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit, maar laat de rechtsgevolgen in stand, en veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 3348,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.11839

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 februari 2023 in de zaak tussen

[Eiseres] , v-nummer: [nummer] , eiseres

(gemachtigde: mr. I. Petkovski),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigden: mr. R. Helmus en mr. C.D.G. van IJzendoorn).

Procesverloop

Bij besluit van 2 november 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder vastgesteld dat het verblijfsrecht ‘duurzaam verblijf als burger van de Unie’ van eiseres is geëindigd. Het hiertegen gemaakte bezwaar is bij besluit van 22 juni 2021 (het bestreden besluit) ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 5 april 2022 op zitting behandeld. Eiseres en verweerder zijn vertegenwoordigd door hun gemachtigden. Verweerder is vertegenwoordigd door mr. R. Helmus. Verweerders gemachtigde heeft de zitting via een videoverbinding bijgewoond.
In de tussenuitspraak van 28 april 2022 heeft de rechtbank verweerder in de gelegenheid gesteld om binnen vier weken na verzending van de tussenuitspraak, het geconstateerde gebrek in het bestreden besluit te herstellen met inachtneming van wat in de tussenuitspraak is overwogen.
Verweerder heeft in reactie op de tussenuitspraak een aanvullend verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft hierop een schriftelijke zienswijze gegeven.
De rechtbank heeft het beroep op 28 september 2022 op een tweede zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door mr. C.D.G. van IJzendoorn. Ook zijn de heer [Echtgenoot] en mevrouw [dochter] verschenen als getuigen. Zij hebben beiden een getuigenverklaring afgelegd onder ede.
Verweerder heeft in reactie op de afgelegde getuigenverklaringen een aanvullend verweerschrift ingediend. Eiseres heeft hierop een schriftelijke zienswijze gegeven.
De rechtbank heeft het onderzoek op 28 november 2022 gesloten.
Overwegingen
1. Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij al wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist, tenzij hierna uitdrukkelijk anders wordt overwogen. Het staat de rechtbank niet vrij om terug te komen van zonder voorbehoud gegeven oordelen in de tussenuitspraak. Dit is alleen anders in zeer uitzonderlijke gevallen. De rechtbank verwijst hiervoor naar vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling). [1]
2. In de tussenuitspraak oordeelde de rechtbank – kort samengevat – als volgt.
Verweerder mag zich op het standpunt stellen dat niet is gebleken dat eiseres gedurende de periode dat zij stond ingeschreven in de gemeente Bocholt in Duitsland (tussen 19 mei 2016 en 3 mei 2019), haar feitelijke hoofdverblijf in de gemeente Aalten in Nederland had. In de door eiseres overgelegde stukken hoeft verweerder geen reden te zien om aan te nemen dat eiseres wél haar hoofdverblijf in Nederland had. Verweerder motiveert zijn standpunten voldoende.
Verder staat in de tussenuitspraak dat eiseres tijdens de zitting van 5 april 2022 een beroep heeft gedaan op het arrest van het Hof van Justitie van 20 januari 2022 in de zaak ZK (arrest ZK). [2] Uit dit arrest volgt dat elke fysieke aanwezigheid van een langdurig ingezetene op het grondgebied van de EU binnen een aaneengesloten periode van twaalf maanden volstaat om te voorkomen dat deze ingezetene op grond van artikel 9, eerste lid, onder c, van de Langdurig ingezetenerichtlijn [3] zijn recht op de status van langdurig ingezetene verliest, zelfs als die aanwezigheid binnen deze periode in totaal slechts enkele dagen bedraagt. Hoewel het arrest ZK niet gaat over Verblijfsrichtlijn [4] die op eiseres van toepassing is, oordeelde de rechtbank dat de relevantie van dit arrest voor het beroep van eiseres niet is uit te sluiten. Om die reden achtte de rechtbank van belang of eiseres in de periode tussen 19 mei 2016 en 3 mei 2019 voor korte of langere periodes in Nederland is geweest. Verweerder stelde zich op het standpunt dat eiseres dit niet aantoont met de door haar overgelegde bewijsmiddelen, maar de rechtbank oordeelde dat verweerder dit onvoldoende had gemotiveerd. De rechtbank zag hierin aanleiding om verweerder in de gelegenheid te stellen het (motiverings-) gebrek te herstellen. Daarbij droeg de rechtbank verweerder ook op om in te gaan op de vraag waarom het door verweerder ingenomen standpunt lijkt af te wijken van het standpunt dat hij in het bestreden besluit inneemt.
3. Na de tussenuitspraak en de (tweede) behandeling op zitting op 28 september 2022 zijn door eiseres en verweerder verschillende standpunten naar voren gebracht en stukken overgelegd. Eiseres houdt ten eerste vol dat zij in de voorliggende periode altijd op het adres in Dinxperlo verbleef. De rechtbank benadrukt dat zij hierin geen aanleiding ziet om terug te komen op haar oordeel in de tussenuitspraak, dat verweerder geen reden hoefde te zien om aan te nemen dat eiseres haar hoofdverblijf in Nederland had.
4. Verder zijn eiseres en verweerder het inmiddels met elkaar eens dat het toetsingskader uit het arrest ZK ook het geldende, relevante toetsingskader is voor situaties die raken aan de Verblijfsrichtlijn. Dat betekent dus dat zij het erover eens zijn dat kortstondige bezoeken de afwezigheid kunnen stuiten en dus niet het hoofdverblijf doorslaggevend is. Concreet voor eiseres betekent dit dat het in deze uitspraak gaat om de vraag of eiseres in de periode waarin eiseres niet in Nederland stond ingeschreven en verweerder ervan mocht uitgaan dat zij niet haar hoofdverblijf in Nederland had (de periode tussen 19 mei 2016 en 3 mei 2019), voor korte of langere periodes in Nederland was. Een antwoord op deze vraag is nodig om te bepalen of eiseres haar duurzame verblijfsrecht heeft verloren.
5. Eiseres legt de volgende stukken over om te onderbouwen dat zij in de voorliggende periode in Nederland was:
- periodeafrekening van het Waterleidingbedrijf Vitens daterend van 7 juli 2016 van het drinkwatergebruik over de periode 21 mei 2015 tot 7 juni 2016 op het adres in Dinxperlo;
- periodeafrekening van het Waterleidingbedrijf Vitens daterend van 6 juli 2017 van het drinkwatergebruik over de periode 8 juni 2016 tot 21 mei 2017 op het adres in Dinxperlo;
- periodeafrekening van het Waterleidingbedrijf Vitens daterend van 5 juli 2018 van het drinkwatergebruik over de periode 31 mei 2017 tot 23 mei 2018 op het adres in Dinxperlo;
- periodeafrekening van het Waterleidingbedrijf Vitens daterend van 4 juli 2019 van het drinkwatergebruik over de periode 24 mei 2018 tot 23 mei 2019 op het adres in Dinxperlo;
- een overzicht van twee (online) bestellingen van ‘iHerb’ op naam van eiseres met daarop het adres in Dinxperlo;
- Duitse afhaalberichten voor medicatie met een stempel van een apotheek in Dinxperlo;
- een brief van eiseres aan verweerder daterend van 13 september 2020;
- een schriftelijke verklaring van [persoon 3] daterend van 30 december 2020;
- een schriftelijke verklaring van [dochter] daterend van 30 december 2020;
- een schriftelijke verklaring van [Echtgenoot] daterend van 28 april 2022;
- een schriftelijke verklaring van [Echtgenoot] daterend van 13 juni 2022.
Verder zijn [dochter] en [Echtgenoot] op de zitting van 28 september 2022 als getuigen gehoord. [dochter] is de dochter van eiseres. [Echtgenoot] is de echtgenoot van eiseres. De verklaringen die zij hebben gegeven tijdens de zitting zijn onder ede/de belofte afgelegd. De verklaringen zijn neergelegd in een proces-verbaal, dat de rechtbank heeft toegevoegd aan het dossier.
6. De rechtbank oordeelt dat verweerder zich op het standpunt mag stellen dat eiseres met deze stukken en verklaringen (samen) niet aantoont dat zij in de periode tussen 19 mei 2016 en 3 mei 2019 voor korte of langere periodes in Nederland was. Verweerder motiveert dit voldoende. De rechtbank licht dit oordeel hieronder toe.
6.1.
Verweerder stelt zich over de periodeafrekeningen van Waterleidingbedrijf Vitens niet ten onrechte op het standpunt dat deze niet aantonen dat eiseres daadwerkelijk in Nederland was. De afrekeningen geven slechts inzage in het waterverbruik in een woning. Ook merkt verweerder niet ten onrechte op dat de afrekeningen zijn gericht aan [Echtgenoot] , en niet de naam van eiseres vermelden. Over de besteloverzichten van iHerb merkt verweerder terecht op dat één van de overzichten niet leesbaar is. Uit het andere overzicht valt af te leiden dat op 25 mei 2018 een bestelling op naam van eiseres is afgeleverd op het adres in Dinxperlo. Verweerder mag concluderen dat eiseres hiermee nog niet aantoont dat zij op dat moment daadwerkelijk in Dinxperlo was en zelf de bestelling in ontvangst heeft genomen. Daar komt bij dat verweerder naar voren brengt dat op dit overzicht een Duits telefoonnummer bij de naam van eiseres staat vermeld. Dit gegeven duidt er juist op dat eiseres in Duitsland was en niet in Nederland. Aan het overzicht komt daarom niet de bewijswaarde toe die eiseres daaraan wenst te zien. Dit geldt ook voor de Duitse afhaalberichten. Verweerder stelt zich hierover niet ten onrechte op het standpunt dat dit evenmin bewijst dat eiseres daadwerkelijk in Nederland was. Het is immers goed mogelijk dat iemand anders dit voor eiseres heeft afgehaald. Ook merkt verweerder niet ten onrechte op dat op de afhaalberichten een Duits adres op naam van eiseres staat vermeld, wat er juist ook weer op duidt dat eiseres in Duitsland was en niet in Nederland.
6.2.
Verder hebben [persoon 3] , [dochter] en [Echtgenoot] (kort samengevat) het volgende verklaard.
[persoon 3] schrijft in haar schriftelijke verklaring van 30 december 2020 dat zij eiseres sinds juni 2015 ten minste twee keer per maand bezoekt. Zij combineert haar bezoek vaak met een bezoek aan de markt in Dinxperlo. [persoon 3] bezoekt eiseres ook elk jaar op 5 oktober, om de trouwdag van eiseres en [Echtgenoot] te vieren.
[dochter] schrijft in haar schriftelijke verklaring van 30 december 2020 dat zij eiseres sinds januari 2018 wekelijks ziet. Zij doen samen aan Nordic Walking. [dochter] haalt eiseres op in Dinxperlo en dan fietsen zij samen naar het Restaurant ‘Brüggenhütte’ om daar in de omgeving te trainen.
[dochter] verklaarde tijdens de zitting dat zij nog steeds achter haar schriftelijke verklaring van 28 april 2022 staat. Zij verklaarde ook dat zij eiseres in de periode van mei 2016 tot mei 2019 meestal op vrijdag in Dinxperlo bezocht. Zij gingen dan samen naar de markt. [dochter] bezocht eiseres in die periode verder wanneer dat mogelijk was en als zij daar zin in had.
[Echtgenoot] schrijft in zijn schriftelijke verklaring van 28 april 2022 dat eiseres in de voorliggende periode bij hem in Dinxperlo verbleef.
In de schriftelijke verklaring van 13 juni 2022 schrijft [Echtgenoot] dat hij ononderbroken in Dinxperlo heeft gewoond. Hij werpt onder meer de vraag op dat het raar zou zijn als eiseres hem niet regelmatig zou hebben bezocht. Volgens [Echtgenoot] vindt zijn verklaring bevestiging in de brief van eiseres aan verweerder daterend van 13 september 2020.
[Echtgenoot] verklaarde tijdens de zitting op 28 september 2022 dat hij nog steeds achter de eerdere, schriftelijke verklaringen staat. Voor zover hij in de verklaring van 13 juni 2022 schrijft dat er verklaringen van vriendinnen van eiseres zijn, bedoelde hij daarmee ook de verklaring van de dochter van eiseres ( [dochter] ). Voor zover hij in de verklaring van 13 juni 2022 aangeeft dat eiseres regelmatig bij hem was, verklaarde [Echtgenoot] dat eiseres altijd bij hem in Dinxperlo heeft gewoond. Verder verklaarde [Echtgenoot] dat eiseres een huisarts had in Dinxperlo, maar sinds een slechte ervaring een huisarts bezoekt in Duitsland. Eiseres haalt in Nederland haar medicijnen op.
6.3.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat aan de getuigenverklaringen niet de waarde kan worden gehecht die eiseres daaraan wenst te zien. In zijn verweerschrift van 10 oktober 2022 stelt hij daarover het volgende.
Verweerder vindt het vreemd dat [persoon 3] schrijft dat zij elk jaar op 5 oktober de trouwdag van eiseres en [Echtgenoot] viert in Dinxperlo, terwijl [Echtgenoot] verklaart dat het huwelijk op 5 november is gesloten. De rechtbank begrijpt uit het verweerschrift dat dit voor verweerder geen dragende tegenwerping is, omdat verweerder schrijft dat hij dit ‘terzijde’, of met andere woorden: ‘ten overvloede’ opmerkt. Daarom gaat de rechtbank hier aan voorbij. De rechtbank acht in dit verband ook van belang dat eiseres op 24 oktober 2022 haar huwelijksakte heeft overgelegd waarop staat dat het huwelijk tussen eiseres en [Echtgenoot] op 5 oktober is gesloten. Daaruit volgt dus dat [Echtgenoot] , en niet [persoon 3] , een verkeerde datum heeft genoemd.
Daarnaast stelt verweerder dat hij de verklaringen van [dochter] ongerijmd vindt. Daarbij licht hij toe dat [dochter] in haar schriftelijke verklaring schrijft dat zij eiseres vanaf januari 2018 wekelijks bezocht om Nordic walking te trainen, terwijl zij tijdens de zitting verklaart dat zij eiseres sinds mei 2016 wekelijks bezoekt. Er worden dus twee jaartallen genoemd. Ook beschrijft zij daarbij een andere activiteit, namelijk: het bezoeken van de markt in Dinxperlo. De rechtbank is van oordeel dat verweerder dit verschil in beginsel ongerijmd mag vinden. Echter behoeft deze tegenwerping enige nuancering nu de ene activiteit de andere niet uitsluit, zoals verweerder zelf ook erkent. Dat geldt ook voor het verschil in de verklaringen qua jaartallen. Dit maakt niet dat de verklaringen van [dochter] zodanig ongerijmd zijn te achten, dat hieraan geen bewijswaarde toekomt.
Verder stelt verweerder dat hij de verklaringen van [Echtgenoot] ongerijmd vindt, omdat [Echtgenoot] in zijn verklaring van 13 juni 2022 schrijft dat het vreemd zou zijn als eiseres hem niet regelmatig zou bezoeken. Dat impliceert in de optiek van verweerder dat eiseres niet bij hem verbleef. Dat strookt volgens verweerder niet met de verklaring dat eiseres (ononderbroken) bij [Echtgenoot] in Dinxperlo verbleef. De rechtbank volgt verweerder hierin niet. [Echtgenoot] verklaarde tijdens de zitting op 28 september 2022 dat zijn verklaringen op hetzelfde neerkomen. Ook schrijft hij in reactie op het verweerschrift [5] dat de reactie in de verklaring van 13 juni 2022 niet bedoeld was als officiële verklaring, maar meer een reactie was op de tussenuitspraak en het daarop volgende verweerschrift van 20 mei 2022. Deze, door [Echtgenoot] gegeven verklaring kan de rechtbank volgen. Verder werpt verweerder tegen dat [Echtgenoot] tijdens de zitting van 28 september 2022 geen concrete, duidelijke antwoorden kon geven op gestelde vragen, maar naar het oordeel van de rechtbank betekent dit niet zonder meer dat dit afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van de verklaringen van [Echtgenoot] .
Ook werpt verweerder tegen dat uit de brief van de gemeente Aalten van 10 mei 2016 blijkt dat er vermoedens waren dat eiseres en [Echtgenoot] niet in Dinxperlo, maar in Hamminkeln (Duitsland) woonden. Wat verweerder tegenwerpt, ziet echter meer op de vraag of eiseres haar hoofdverblijf in Nederland had. Dat wil niet zeggen dat de verklaringen van [Echtgenoot] zodanig in bewijswaarde of relevantie worden aangetast dat deze niet bruikbaar of relevant kunnen zijn bij de vraag of eiseres korte bezoeken of voor korte periodes aan Nederland heeft gebracht. Daarbij geldt dat [Echtgenoot] (ook in zijn reactie op het verweerschrift) aangeeft dat de gemeente Aalten de lopende procedures heeft ingetrokken, waarbij in geschil was of eiseres en [Echtgenoot] op het adres in Dinxperlo woonden. Dit is door verweerder niet betwist.
De omstandigheid dat de verklaringen van de getuigen niet stroken met wat door de rechtbank in de tussenuitspraak is overwogen, maakt bovendien niet dat om die reden meteen afbreuk wordt gedaan aan de geloofwaardigheid van die verklaringen.
6.4.
De rechtbank is het dus niet eens met sommige standpunten van verweerder in het verweerschrift van 10 oktober 2022. In de verweerschriften van 10 oktober en 20 mei 2022 neemt verweerder echter ook andere standpunten in. Gelet op die standpunten is de rechtbank van oordeel dat verweerder geen doorslaggevende bewijswaarde hoeft toe te kennen aan de getuigenverklaringen. Dat licht de rechtbank als volgt toe.
6.5.
Verweerder werpt aan eiseres tegen dat de verklaringen niet afkomstig zijn uit een objectieve bron. Daarover overweegt de rechtbank dat de bewijskracht van getuigenverklaringen in veel gevallen beperkt kan zijn, maar dat deze niet alleen om hun niet-objectieve karakter kunnen worden verworpen. Vooral niet als zij samen worden genomen en worden ondersteund door bewijsstukken die wel als objectief zijn aangemerkt.
6.6.
De inhoud van de getuigenverklaringen zijn wat betreft de kern identiek: alle getuigen verklaren namelijk dat eiseres in de periode tussen van mei 2016 tot mei 2019 in Dinxperlo verbleef. De rechtbank oordeelt echter dat verweerder in dit geval terecht tegenwerpt dat de verklaringen, hoewel zij in de kern dus identiek zijn, feitelijk enkel elkaar steunen. Ook is de rechtbank van oordeel dat verweerder terecht opmerkt- en aan eiseres tegenwerpt dat de inhoud van de verklaringen van de getuigen niet wordt ondersteund met objectief verifieerbaar bewijs. In dit verband brengt verweerder terecht naar voren dat eiseres – net als de getuigen – volhoudt dat zij in de voorliggende periode altijd op het adres in Dinxperlo verbleef. Tegen deze achtergrond mag van eiseres verwacht worden dat zij (substantiële) bewijsmiddelen overlegt om haar feitelijke verblijf in Nederland aan te tonen. Als eiseres in de voorliggende periode (van drie jaar) daadwerkelijk en frequent in Nederland is geweest, moet zij dit bewijs immers ook (relatief eenvoudig) kunnen leveren. Verweerder noemt de volgende voorbeelden: een verklaring van een huisarts, de tandarts, de kapper, toegangskaartjes tot allerlei activiteiten om als echtpaar samen te ondernemen, pinbonnetjes, foto’s met datumstempels en bankrekeningafschriften. Eiseres heeft dergelijk bewijs, dat aantoont dat zij feitelijk in Nederland was, niet overgelegd. Dat mag verweerder zwaar in het nadeel van eiseres laten wegen. Voor zover [Echtgenoot] in zijn reactie op het verweerschrift van 10 oktober 2022 schrijft dat zij een erge lange lijst van bewijzen hebben overgelegd, stelt de rechtbank vast dat deze missen in het dossier.
7. Samengevat komt de rechtbank tot het oordeel dat verweerder voldoende motiveert dat eiseres met de door haar overgelegde periodeafrekeningen van Vitens, het overzicht van twee (online) bestellingen van ‘iHerb’ en de Duitse afhaalberichten voor medicatie niet aantoont dat zij daadwerkelijk, voor korte perioden in Nederland was. Aan de getuigenverklaringen komt wel bewijswaarde toe, maar de bewijswaarde hiervan is in dit geval beperkt en om die reden niet doorslaggevend. De inhoud van de getuigenverklaringen wordt namelijk niet ondersteund door objectief bewijs. Dit mag wel worden verwacht. Zeker afgezet tegen de verklaring van eiseres en de inhoud van de getuigenverklaringen, dat eiseres in de voorliggende periode al die tijd in Nederland heeft verbleven. Daarom oordeelt de rechtbank dat verweerder zich op het standpunt mag stellen dat eiseres met de door haar overgelegde stukken in combinatie met de getuigenverklaringen, niet aantoont dat zij in de periode tussen 19 mei 2016 en 3 mei 2019 voor korte of langere periodes in Nederland was. De beroepsgronden slagen niet.
8. Eiseres voert verder aan dat verweerder haar bezwaar ten onrechte kennelijk ongegrond heeft verklaard. Volgens eiseres blijkt uit de door verweerder gestelde vragen aan de getuigen tijdens de zitting van 28 september 2022 dat nog onduidelijkheid (bij verweerder) bestond. Eiseres meent om die reden dat verweerder haar ten onrechte niet heeft gehoord in bezwaar.
8.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank oordeelde in de tussenuitspraak al dat verweerder mocht afzien van het horen in bezwaar, gelet op de motivering van het primaire besluit en wat eiseres daartegen in bezwaar had aangevoerd. [6] In wat eiseres aanvoert, ziet de rechtbank geen aanleiding om op dit oordeel terug te komen. Het arrest ZK dateert bovendien van na het bestreden besluit. Eiseres deed tijdens de zitting van 5 april 2022 een beroep op dit arrest en de getuigen zijn naar aanleiding hiervan gehoord op de zitting van 28 september 2022. Dat verweerder tijdens deze zitting nadere vragen stelde, maakt niet dat verweerder het bezwaar niet kennelijk ongegrond kon verklaren. Het arrest ZK en de informatie die de getuigen naar voren brachten tijdens de zitting dateren immers van na het bestreden besluit.
9. Verweerder heeft het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek hersteld. De rechtbank komt tot de conclusie dat verweerder terecht heeft vastgesteld dat eiseres haar recht van duurzaam verblijf heeft verloren.
Conclusie en gevolgen
10. Gelet op het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek is het beroep gegrond. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. Aangezien verweerder het gebrek heeft hersteld en de overige beroepsgronden van eiseres niet slagen, laat de rechtbank de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand.
11. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 3348,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op de zitting, 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na een bestuurlijke lus, 1 punt voor het verschijnen op een nadere zitting en 0,5 punt voor het indienen van schriftelijke inlichtingen, met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 3348,-.
Deze tussenuitspraak is gedaan door mr. S. Kompier, rechter, in aanwezigheid van
mr. L.G.C. Lelifeld, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Als u het niet eens bent met deze uitspraak en de tussenuitspraak, kunt een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van 24 augustus 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BR5704, en 15 augustus 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BX4694.
2.C-432/20, ECLI:EU:C:2022:39.
3.Richtlijn 2003/109/EG.
4.Richtlijn 2004/38/EG.
5.Er staat geen datum vermeld op deze reactie. De reactie is op 24 oktober 2022 aan het dossier toegevoegd.
6.Punt 4.2.1.