ECLI:NL:RBDHA:2023:2433

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 maart 2023
Publicatiedatum
2 maart 2023
Zaaknummer
NL23.4545
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J. Boerlage - van den Bosch
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een Algerijnse vreemdeling in het kader van de Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 maart 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een Algerijnse vreemdeling. Eiser, geboren op een onbekende datum en met een V-nummer, was in Nederland in bewaring gesteld op grond van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 13 februari 2023 een maatregel van bewaring opgelegd, omdat er een concreet aanknopingspunt bestond voor een overdracht naar Spanje, waar eiser eerder was overgedragen maar weer in Nederland was aangehouden voor een strafbaar feit. Eiser heeft beroep ingesteld tegen deze maatregel, waarbij hij tevens schadevergoeding heeft verzocht.

De rechtbank heeft het beroep op 24 februari 2023 behandeld, waarbij eiser via telehoren aanwezig was vanuit het detentiecentrum in Rotterdam. De rechtbank heeft overwogen dat de staatssecretaris voldoende gronden heeft aangevoerd voor de bewaring, waaronder het risico dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser niet op de voorgeschreven wijze Nederland is binnengekomen en dat hij geen vaste woon- of verblijfplaats heeft. Bovendien heeft hij geen voldoende middelen van bestaan, wat het risico op onttrekking vergroot.

De rechtbank concludeert dat de opgelegde maatregel van bewaring rechtmatig is en dat er zicht is op overdracht naar Spanje. Het beroep van eiser is ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding is afgewezen. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en er staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.4545

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser,

geboren op [geboortedatum] ,
van Algerijnse nationaliteit,
V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. H.A. Limonard)
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: drs. B.H. Wezeman).

Procesverloop

Bij besluit van 13 februari 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 24 februari 2023 met behulp van telehoren op zitting behandeld. Eiser is verschenen in het detentiecentrum Rotterdam. De gemachtigde van eiser is verschenen op de rechtbank in Groningen. Tevens is daar een tolk verschenen. Verweerder heeft zich op de rechtbank in Groningen laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft hieraan ten grondslag gelegd dat eiser:
(zware gronden)3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3l. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen, hem op zijn initiatief een termijn is gesteld om uit eigen beweging te vertrekken naar de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek, en hij niet uit eigen beweging binnen deze termijn is vertrokken;
3m. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en onmiddellijke overdracht of overdracht op zeer korte termijn noodzakelijk is ten behoeve van het realiseren van de overdracht binnen zes maanden na het akkoord van de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
(lichte gronden)4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
1.1.
Verweerder heeft de gronden in de maatregel nader gemotiveerd. Voorts heeft verweerder overwogen dat een minder dwingende maatregel (een lichter middel) niet doeltreffend kan worden toegepast.
1.2.
Verweerder heeft ter zitting zware grond 3m en lichte grond 4e laten vallen.
2. Uit het arrest van 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858 van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU) volgt dat de rechtbank bij de beoordeling van de rechtmatigheid van de bewaringsmaatregel de uit het Unierecht voortvloeiende voorwaarden voor bewaring ambtshalve toetst. De rechtbank stelt vast dat eiser de procedure voorafgaand aan de inbewaringstelling niet heeft bestreden. De bewaring is niet op die grond onrechtmatig. De rechtbank ziet in het hiervoor genoemde arrest van het HvJEU geen aanleiding om de procedure voorafgaand aan de inbewaringstelling ambtshalve te toetsen.
2.1.
De rechtbank is van oordeel dat eiser valt onder de in artikel 59a van de Vw 2000 genoemde categorie vreemdelingen. Er bestaat een concreet aanknopingspunt voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening nu Spanje op 25 april 2022 akkoord is gegaan met het overnameverzoek van Nederland. Eiser is vervolgens op 23 januari 2023 daadwerkelijk overgedragen maar op 1 februari 2023 weer in Nederland aangehouden voor een strafbaar feit. Deze gang van zaken is door eiser tijdens het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling bevestigd. De rechtbank stelt vast dat er inmiddels een nieuw claimakkoord is met Spanje en dat er op 21 februari een nieuw overdrachtsbesluit is genomen.
2.2.
De rechtbank is van oordeel dat de zware en lichte gronden 3a, 3b, 4c en 4d de maatregel kunnen dragen. Uit de overzichtsuitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 25 maart 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:829) volgt dat verweerder bij de zware gronden 3a en 3b mag volstaan met een toelichting die feitelijk juist is. Verweerder heeft voldoende gemotiveerd in de maatregel dat eiser Nederland niet op voorgeschreven wijze is binnengekomen. Eiser heeft aangegeven dat hij identiteitspapieren heeft in Algerije maar hij heeft geen pogingen ondernomen deze naar Nederland te laten sturen. Ten aanzien van grond 3b heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser op 27 september 2022 MOB is gegaan. Verder heeft verweerder terecht aangegeven dat eiser na zijn overdracht aan Spanje is teruggekeerd naar Nederland en zonder zich te melden bij de bevoegde autoriteiten in Nederland heeft verbleven totdat hij werd aangehouden op verdenking van het plegen van een strafbaar feit. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder ook de lichte gronden 4c en 4d terecht aan eiser tegengeworpen.
Eiser is op 23 januari 2023 uitgezet naar Spanje maar weer teruggekeerd naar Nederland waar tot zijn aanhouding illegaal verbleven heeft. Eiser mag dus niet in Nederland zijn en kan geen vaste woon- of verblijfsplaats hebben. Daarmee is het significant risico op onttrekken gemotiveerd. Daarnaast beschikt eiser niet over voldoende middelen van bestaan nu hij heeft aangegeven geen eigen middelen te bezitten en hij, omdat hij niet in Nederland mag zijn, geen aanspraak kan maken op een uitkering of andere inkomsten. Verweerder heeft ook gemotiveerd dat hierdoor het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De zware en lichte gronden 3a, 3b, 4c, en 4d zijn naar het oordeel van de rechtbank, in samenhang bezien, reeds voldoende om de maatregel van bewaring te kunnen dragen en om aan te nemen dat er een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken.
2.3.
Gelet op de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd en de verklaring van eiser voorafgaand aan de inbewaringstelling dat hij niet terug wil naar Spanje en wederom naar Nederland zal terugkeren mocht hij worden uitgezet, is verweerder er terecht vanuit gegaan dat eiser niet uit eigen beweging gevolg zal geven aan de op hem rustende vertrekplicht. Een lichter middel volstond derhalve niet om de overdracht van eiser te verzekeren. Voorts is de rechtbank niet gebleken van persoonlijke belangen van eiser die de bewaring voor hem onevenredig bezwarend maken en waarin verweerder aanleiding had moeten zien eiser niettemin een lichter middel dan bewaring op te leggen. Zie hiervoor ook de uitspraken van de ABRvS van 23 februari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:674 en 13 juni 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1667. Verweerder heeft eisers medische problematiek, namelijk het gebruik van diazepam als medicatie, kenbaar meegewogen bij de beoordeling of een lichter middel kan volstaan. Verweerder stelt zich terecht op het standpunt dat in het detentiecentrum de nodige medische en psychische voorzieningen beschikbaar zijn welke gelijk kunnen worden gesteld aan de voorzieningen in de vrije maatschappij.
2.4.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende voortvarend aan de overdracht van eiser werkt en dat zicht op overdracht bestaat. Verweerder heeft op 14 februari 2023 een nieuwe claim gelegd bij Spanje en op 16 februari 2023 een vertrekgesprek met eiser gevoerd. In het algemeen geldt dat een eerste uitzettingshandeling op dag zes van de inbewaringstelling voldoende voortvarend is (zie de uitspraak van de ABRvS van 8 april 2020, ECLI:NL:RVS:2020:989, onder 2.2) De rechtbank zijn geen bijzondere omstandigheden gebleken die aanleiding zijn hiervan af te wijken. Verder is Spanje op 20 februari 2023 akkoord gegaan met de claim, heeft verweerder op 21 februari 2023 een overdrachtsbesluit genomen en is op 23 februari 2023 een vlucht voor eiser aangevraagd. Dat eiser even zal moeten wachten op deze vlucht maakt niet dat verweerder sneller had moeten handelen. Dat eiser stelt mee te werken aan de overdracht maakt dit niet anders. Nu eiser onder de Dublingrondslag valt, verweerder voortvarend aan de overdracht werkt en de rechtbank anderzijds geen aanknopingspunten heeft dat de overdracht uiteindelijk geen doorgang zal vinden, is er sprake van zicht op overdracht.
2.5.
Concluderend is de rechtbank niet gebleken is dat een uit het Unierecht voortvloeiende voorwaarde voor de rechtmatigheid van de opgelegde bewaringsmaatregel niet is nageleefd. Hetgeen namens eiser verder naar voren is gebracht, geeft ook geen aanleiding om thans de bewaring onrechtmatig te achten.
3. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Boerlage - van den Bosch, rechter, in aanwezigheid van mr. P.C.J. Lindeijer, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.