ECLI:NL:RBDHA:2023:2434

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 maart 2023
Publicatiedatum
2 maart 2023
Zaaknummer
NL23.4448
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J. Boerlage - van den Bosch
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van vreemdeling op grond van artikel 59a Vreemdelingenwet 2000 en beoordeling van rechtmatigheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 maart 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een Algerijnse vreemdeling, eiser, die in Nederland asiel heeft aangevraagd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, had op 12 februari 2023 de maatregel van bewaring opgelegd op basis van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. De rechtbank heeft de zaak op 24 februari 2023 behandeld, waarbij eiser via telehoren aanwezig was vanuit het detentiecentrum in Rotterdam, terwijl zijn gemachtigde in Groningen aanwezig was.

De rechtbank heeft overwogen dat de maatregel van bewaring gerechtvaardigd is, omdat er een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht op basis van de Dublinverordening. Eiser is Nederland binnengekomen zonder de juiste documenten en heeft niet voldoende meegewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gronden voor de bewaring, zoals genoemd in de maatregel, voldoende zijn om aan te nemen dat er een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de procedure voorafgaand aan de inbewaringstelling niet onzorgvuldig is verlopen en dat er geen misbruik van bevoegdheid is gemaakt door verweerder.

De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Tevens is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Tegen deze uitspraak kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.4448

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser,

geboren op [geboortedatum] ,
van Algerijnse nationaliteit,
V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. H.J. Janse)
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: drs. B.H. Wezeman).

Procesverloop

Bij besluit van 12 februari 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 24 februari 2023 met behulp van telehoren op zitting behandeld. Eiser is verschenen in het detentiecentrum Rotterdam. De gemachtigde van eiser is verschenen op de rechtbank in Groningen. Tevens is daar een tolk verschenen. Verweerder heeft zich op de rechtbank in Groningen laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft hieraan ten grondslag gelegd dat eiser:
(zware gronden)3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3e. in verband met zijn aanvraag om toelating, onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt met betrekking tot zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat;
3m. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en onmiddellijke overdracht of overdracht op zeer korte termijn noodzakelijk is ten behoeve van het realiseren van de overdracht binnen zes maanden na het akkoord van de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
(lichte gronden)4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
1.1.
Verweerder heeft de gronden in de maatregel nader gemotiveerd. Voorts heeft verweerder overwogen dat een minder dwingende maatregel (een lichter middel) niet doeltreffend kan worden toegepast.
1.2.
Verweerder heeft ter zitting zware grond 3m en lichte grond 4e laten vallen.
2. Uit het arrest van 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858 van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU) volgt dat de rechtbank bij de beoordeling van de rechtmatigheid van de bewaringsmaatregel de uit het Unierecht voortvloeiende voorwaarden voor bewaring ambtshalve toetst. De rechtbank ziet in het hiervoor genoemde arrest van het HvJEU geen aanleiding om de procedure voorafgaand aan de inbewaringstelling ambtshalve te toetsen.
2.1.
Eiser stelt zich op het standpunt dat verweerder misbruik van zijn bevoegdheid heeft gemaakt door hem, louter op basis van het begaan van een strafbaar feit en de omstandigheid dat vervolgens bleek dat er een claimakkoord met Spanje bestond, in bewaring te stellen. Voorts is het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling niet zorgvuldig verlopen nu hem werd verteld dat de kans niet groot was dat zijn asielaanvraag gehonoreerd zou worden waarop hij besloot zijn aanvraag in te trekken.
2.2.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat het gehoor onzorgvuldig is geweest. Eiser heeft tijdens het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling aan de horend ambtenaar gevraagd hoe lang de bewaring zou duren. De ambtenaar heeft hierop geantwoord dat “de kans, 99, zeg maar 100%” is dat de asielaanvraag buiten behandeling wordt gesteld en dat daarna de DT&V aan de slag gaat met overdracht aan Spanje. De rechtbank ziet niet in hoe deze opmerking het gehoor onzorgvuldig maakt. Dat eiser enkele dagen daarna om hem moverende redenen ervoor heeft gekozen zijn asielaanvraag in te trekken maakt dit niet anders. Dat verweerder misbruik zou hebben gemaakt van zijn bevoegdheid volgt de rechtbank evenmin. Eiser is aangehouden op verdenking van het plegen van een strafbaar feit waarna is gebleken dat er een claimakkoord met Spanje bestond. Op basis van hiervan kon verweerder onderzoeken of een inbewaringstelling aan de orde was. Die inbewaringstelling wordt in deze uitspraak getoetst.
2.3.
De rechtbank is van oordeel dat eiser valt onder de in artikel 59a van de Vw 2000 genoemde categorie vreemdelingen. Er bestaat een concreet aanknopingspunt voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening nu Spanje op 2 februari 2023 akkoord is gegaan met het overnameverzoek van Nederland. Op 15 februari 2023 heeft verweerder een overdrachtsbesluit genomen.
2.4.
De rechtbank is van oordeel dat de gronden 3a, 3d en 3e, in samenhang en met de door verweerder in het besluit gegeven kenbare en deugdelijke motivering, voldoende zijn om de maatregel van bewaring te kunnen dragen en om aan te nemen dat een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. In dit verband acht de rechtbank van belang dat eiser zonder reis- en identiteitspapieren door Europa vanuit Spanje naar Nederland is gereisd. Eiser stelt dat zijn identiteitsbewijs in Algerije is. Hij heeft geen pogingen ondernomen dit naar Nederland te laten sturen. Voorts heeft eiser in Spanje en Nederland verschillende personalia opgegeven.
2.5.
Gelet op de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd en de door verweerder betrokken omstandigheid dat eiser zich zowel in Spanje als Frankrijk en België aan het toezicht heeft onttrokken en aldaar nooit de behoefte heeft gehad een asielaanvraag te doen terwijl hij in Nederland na een verblijf van drie maanden besloot asiel aan te vragen en verdacht wordt van het plegen van een strafbaar feit, is verweerder er terecht vanuit gegaan dat eiser niet uit eigen beweging gevolg zal geven aan de op hem rustende vertrekplicht. Een lichter middel volstond derhalve niet om de overdracht van eiser te verzekeren. Voorts is de rechtbank niet gebleken van persoonlijke belangen van eiser die de bewaring voor hem onevenredig bezwarend maken en waarin verweerder aanleiding had moeten zien eiser niettemin een lichter middel dan bewaring op te leggen. Zie hiervoor ook de uitspraken van de ABRvS van 23 februari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:674 en 13 juni 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1667. Verweerder heeft eisers medische problematiek, namelijk het gebruik van lyrica als medicatie voor de pijn aan zijn arm en pompjes voor zijn astma, kenbaar meegewogen bij de beoordeling of een lichter middel kan volstaan. Verweerder stelt zich terecht op het standpunt dat in het detentiecentrum de nodige medische en psychische voorzieningen beschikbaar zijn welke gelijk kunnen worden gesteld aan de voorzieningen in de vrije maatschappij.
2.6.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende voortvarend aan de overdracht van eiser werkt en dat zicht op overdracht bestaat. Verweerder heeft op 15 februari 2023 een overdrachtsbesluit genomen en op 16 februari 2023 een vertrekgesprek met eiser gevoerd. In het algemeen geldt dat een eerste uitzettingshandeling op dag zes van de inbewaringstelling voldoende voortvarend is (zie de uitspraak van de ABRvS van 8 april 2020, ECLI:NL:RVS:2020:989, onder 2.2) De rechtbank zijn geen bijzondere omstandigheden gebleken die aanleiding zijn hiervan af te wijken. Verder heeft verweerder op 20 februari 2023 voor eiser een vlucht geboekt op 28 februari 2023 en is eveneens op 20 februari 2023 een laissez passer voor eiser afgegeven. Nu eiser onder de Dublingrondslag valt, verweerder voortvarend aan de overdracht werkt en de rechtbank anderzijds geen aanknopingspunten heeft dat de overdracht uiteindelijk geen doorgang zal vinden, is er sprake van zicht op overdracht.
2.7.
Concluderend is de rechtbank niet gebleken is dat een uit het Unierecht voortvloeiende voorwaarde voor de rechtmatigheid van de opgelegde bewaringsmaatregel niet is nageleefd. Hetgeen namens eiser verder naar voren is gebracht, geeft ook geen aanleiding om thans de bewaring onrechtmatig te achten.
3. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Boerlage - van den Bosch, rechter, in aanwezigheid van mr. P.C.J. Lindeijer, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.