ECLI:NL:RBDHA:2023:2676

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 maart 2023
Publicatiedatum
7 maart 2023
Zaaknummer
NL22.12627
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-tijdig beslissen op asielaanvraag en proceskostenvergoeding

In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet-tijdig beslissen op zijn asielaanvraag van 6 december 2021. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, heeft op 9 september 2022 de asielaanvraag van eiser ingewilligd. Eiser heeft desondanks zijn beroep gehandhaafd. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank overweegt dat, nu de asielaanvraag is ingewilligd, eiser geen procesbelang meer heeft in zoverre het beroep gericht is tegen het niet tijdig nemen van een besluit. Eiser heeft echter aangevoerd dat er een bestuurlijke en rechterlijke dwangsom moet worden vastgesteld. De rechtbank wijst erop dat de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND bepaalt dat in asielzaken geen bestuurlijke dwangsom kan worden verbeurd. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in eerdere uitspraken geoordeeld dat het afschaffen van de rechterlijke dwangsom in asielzaken in strijd is met het Unierecht. In dit geval heeft verweerder al tijdens de beroepsprocedure op de asielaanvraag beslist, waardoor eiser niet kan bereiken wat hij wil met zijn beroep. De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk en veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 418,50, vastgesteld op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht. De uitspraak is gedaan door mr. E.F. Bethlehem, rechter, en openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.12627

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. F. Ben-Saddek),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het niet-tijdig beslissen op zijn asielaanvraag van 6 december 2021.
Verweerder is niet ingegaan op het verzoek om een verweerschrift in te dienen.
Bij besluit van 9 september 2022 heeft verweerder de asielaanvraag van eiser ingewilligd.
Eiser heeft desgevraagd laten weten dat hij het beroep handhaaft.
De rechtbank doet op grond van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.

Overwegingen

1. Voor zover het beroep is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit op eisers asielaanvraag, dient te worden vastgesteld dat met de inwilliging van deze aanvraag aan het beroep is tegemoetgekomen zodat eiser gelet op artikel 6:20, derde lid, van de Awb in zoverre geen procesbelang meer heeft.
2. De rechtbank begrijpt eisers reactie op het inwilligende besluit van 9 september 2022 aldus dat hij aanvoert dat een bestuurlijke dwangsom moet worden vastgesteld en een rechterlijke dwangsom moet worden opgelegd.
3. Sinds 11 juli 2021 is in artikel 1 van de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND (de Tijdelijke wet) bepaald dat artikelen 4:17 tot en met 4:10, afdeling 8.2 en artikel 8:72, zesde lid, van de Awb niet van toepassing zijn op besluiten op asielaanvragen voor bepaalde tijd. Dit artikel sluit daarmee uit dat in een asielzaak een bestuurlijke dwangsom (zoals bedoeld in artikel 8:55c van de Awb) wordt verbeurd en een rechterlijke dwangsom dwangsom (zoals bedoeld in artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb) wordt opgelegd.
4. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft zich in twee uitspraken van 30 november 2022 [1] uitgelaten over de verbindendheid van artikel 1 van de Tijdelijke wet voor zover dat artikel de mogelijkheid uitsluit dat verweerder in de asielprocedure een bestuurlijke, dan wel rechterlijke dwangsom verbeurt. Het afschaffen van de rechterlijke dwangsom in asielzaken heeft de Afdeling in strijd met het Unierecht geacht. Artikel 1 van de Tijdelijk wet is in zoverre onverbindend. Dit betekent dat de bestuursrechter óók in asielprocedures, indien het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit gegrond is en nog geen besluit is bekendgemaakt, bepaalt dat verweerder binnen een door de rechtbank gestelde termijn alsnog een besluit neemt en aan de uitspraak een nadere dwangsom verbindt voor iedere dag dat verweerder in gebreke blijft de uitspraak na te leven. In het geval van eiser heeft verweerder echter al gedurende de beroepsprocedure (inwilligend) op de asielaanvraag beslist.
5. Nu artikel 1 van de Tijdelijke wet in dit geval de mogelijkheid van een bestuurlijke dwangsom uitsluit, kan eiser met het beroep niet bereiken wat hij wil, zodat ook in zoverre het procesbelang ontbreekt.
6. Het beroep is daarom niet-ontvankelijk.
7. Omdat eiser vanwege het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag beroep heeft kunnen instellen, ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 418,50 bestaande uit een punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 837,- en vermenigvuldigd met wegingsfactor 0,5 (licht). De rechtbank is van oordeel dat de wegingsfactor ‘licht’ van toepassing is omdat het beroep alleen ziet op het niet tijdig nemen van een besluit.

Beslissing

De rechtbank:
-verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
-veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten ter hoogte van € 418,50 (vierhonderdachttien euro en vijftig cent).
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.F. Bethlehem, rechter, in aanwezigheid van mr. N.F. Kreeftmeijer, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.