ECLI:NL:RBDHA:2023:2735
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing asielaanvraag op grond van Dublinverordening met betrekking tot medische zorg in Frankrijk
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 maart 2023 uitspraak gedaan in een asielzaak waarbij de eiser, van Nigeriaanse nationaliteit, in beroep ging tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De staatssecretaris had de aanvraag van de eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen, omdat Frankrijk verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. De eiser stelde dat hij gedurende de eerste maanden na overdracht aan Frankrijk niet de benodigde medische hulp zou ontvangen, en dat dit zou leiden tot een schending van zijn rechten onder het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard. De rechtbank overwoog dat de staatssecretaris in zijn algemeenheid mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, wat inhoudt dat men ervan uit kan gaan dat andere lidstaten hun internationale verplichtingen nakomen. De eiser heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat hij bij overdracht aan Frankrijk een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met artikel 3 EVRM of artikel 4 van het Handvest. De rechtbank concludeerde dat de door de eiser overgelegde medische stukken niet voldoende waren om aan te tonen dat zijn overdracht zou leiden tot een aanzienlijke en onomkeerbare achteruitgang van zijn medische situatie.
De rechtbank oordeelde verder dat de staatssecretaris niet gehouden was om aanvullende garanties van de Franse autoriteiten te vragen, en dat de eiser niet had aangetoond dat hij als kwetsbaar moest worden aangemerkt. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.