In deze zaak heeft eiseres op 1 november 2022 beroep ingesteld tegen het niet-tijdig beslissen op haar asielaanvraag, die op 11 juli 2021 was ingediend. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank overweegt dat het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld wordt met een besluit, zoals bepaald in artikel 6:2 van de Awb. Eiseres heeft verweerder op 10 oktober 2022 rechtsgeldig in gebreke gesteld, waarna meer dan twee weken zijn verstreken voordat het beroep werd ingesteld. Dit leidt tot de conclusie dat het beroep kennelijk gegrond is, en de rechtbank vernietigt het niet-tijdig nemen van een besluit.
Eiseres heeft de rechtbank verzocht om verweerder op te dragen een besluit te nemen binnen een door de rechtbank te bepalen termijn en om een dwangsom op te leggen voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden. De rechtbank oordeelt dat verweerder binnen acht weken na verzending van de uitspraak een besluit moet nemen en legt een dwangsom op van €100 per dag, met een maximum van €7.500. De rechtbank wijst erop dat de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND uitsluit dat bestuurlijke dwangsommen worden opgelegd, maar dat de mogelijkheid bestaat om bij de rechter te klagen over het niet tijdig beslissen.
De rechtbank concludeert dat de verzoeken van eiseres deels gegrond zijn, maar dat het verzoek om een bestuurlijke dwangsom niet kan worden toegewezen. De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van €418,50. De uitspraak is openbaar gemaakt en de rechtbank heeft de beslissing genomen in aanwezigheid van de griffier.