ECLI:NL:RBDHA:2023:2850

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 maart 2023
Publicatiedatum
8 maart 2023
Zaaknummer
NL23.5237
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een Marokkaanse vreemdeling en de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 maart 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring van een Marokkaanse vreemdeling, eiser, die al bijna vijf maanden in bewaring verblijft. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, had op 11 oktober 2022 de maatregel van bewaring opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van deze maatregel en verzocht om schadevergoeding. Tijdens de zitting op 3 maart 2023 zijn eiser en zijn gemachtigde niet verschenen, terwijl verweerder zich wel liet vertegenwoordigen.

De rechtbank heeft de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring getoetst, waarbij zij zich baseerde op eerdere uitspraken en de voortgangsrapportage van verweerder. Eiser stelde dat er geen zicht op uitzetting was, omdat hij al geruime tijd in bewaring was en er geen voortgang was in de aanvraag van een laissez passer. De rechtbank oordeelde echter dat verweerder voldoende inspanningen had verricht en dat eiser zelf ook niet meewerkte aan zijn uitzetting. De rechtbank concludeerde dat de maatregel van bewaring rechtmatig was en dat er geen aanleiding was voor een belangenafweging, gezien de omstandigheden van de zaak.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd gedaan door mr. A. Nieuwenhuis, rechter, in aanwezigheid van Z.P. de Wilde, griffier, en werd openbaar gemaakt via een geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.5237

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser,

geboren op [geboortedatum] ,
van Marokkaanse nationaliteit,
V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. S. Benayad),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. P.A.L.A. van Ittersum).

Procesverloop

Verweerder heeft op 11 oktober 2022 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
Verweerder heeft een voortgangsrapportage overgelegd.
Eiser heeft hierop gereageerd.
De rechtbank heeft het beroep op 3 maart 2023 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
2. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 2 februari 2023 (in de zaak NL23.1821) volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom staat nu alleen ter beoordeling of sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek op 27 januari 2023 de maatregel van bewaring rechtmatig is.
3. Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen zicht op uitzetting is. Eiser verblijft inmiddels bijna vijf maanden in bewaring en is nog steeds niet uitgezet. Er is reeds in september 2022 een laissez passer (lp) aangevraagd en daar is nog geen reactie op gekomen. In het verleden heeft Marokko niet meegewerkt aan de lp-aanvragen en nergens blijkt uit dat dit in deze zaak wel zo is. Daarnaast handelt verweerder niet voortvarend, nu er slechts één vertrekgesprek is gevoerd en één keer is gerappelleerd sinds 27 januari 2023. Het is aan verweerder om voldoende inspanningen te verrichten. Dit klemt temeer nu de zes-maandentermijn nadert en het belang van eiser om in vrijheid te worden gesteld zwaarder weegt.
4. Naar het oordeel van de rechtbank bestaat er geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder sinds het sluiten van het onderzoek op 27 januari 2023 onvoldoende voortvarend aan de uitzetting van eiser heeft gewerkt of dat het zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn ontbreekt. Uit de voortgangsrapportage volgt dat op 20 februari 2023 een vertrekgesprek is gevoerd met eiser en uit dit vertrekgesprek volgt dat eiser bij herhaling heeft medegedeeld niet te willen meewerken aan terugkeer naar Marokko, eiser wil naar Spanje om daar een vergunning aan te vragen. Zoals volgt uit de Afdelingsuitspraken van 13 januari 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:85) en van 2 augustus 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:2210) mag van eiser worden verwacht dat hij actief en volledig meewerkt aan zijn uitzetting. Nu eiser zijn uitzetting belemmert is daarmee in beginsel het zicht op uitzetting al gegeven. Verder rappelleert verweerder driewekelijks schriftelijk op de lp-aanvraag. Verweerder heeft in de brief van 2 maart 2023 aangegeven dat laatstelijk is gerappelleerd op 24 februari 2023. Naar het oordeel van de rechtbank bestaan er voorts geen aanknopingspunten voor het oordeel dat Marokko in algemene zin lp’s weigert te verstrekken, waardoor zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn kan worden aangenomen. De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende inspanningen verricht ten aanzien van de uitzetting van eiser. De rechtbank stelt voorts vast dat een belangenafweging, nu eiser vijf maanden in bewaring verblijft en gelet op hetgeen in beroep is aangevoerd, niet aan de orde is.
5. De rechtbank overweegt tot slot dat zij, zoals blijkt uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858, gehouden is ambtshalve de rechtmatigheidsvoorwaarden in het kader van de voortduring van de maatregel van bewaring te toetsen. Ook met inachtneming van deze ambtshalve toetsing ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat de maatregel van bewaring onrechtmatig is.
6. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Nieuwenhuis, rechter, in aanwezigheid van Z.P. de Wilde, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.