In deze zaak heeft eiser op 27 september 2022 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag, die op 27 februari 2022 was ingediend. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, als verweerder, heeft niet gereageerd op het verzoek van de rechtbank om een verweerschrift in te dienen. De rechtbank heeft uitspraak gedaan zonder zitting op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank overweegt dat de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND van toepassing is, waardoor verweerder geen bestuurlijke dwangsommen kan verbeuren. Dit leidt tot de conclusie dat het beroep niet-ontvankelijk is voor zover het strekt tot het verbeuren van bestuurlijke dwangsommen.
De rechtbank stelt vast dat de wettelijke beslistermijn van zes maanden voor de asielaanvraag is verstreken zonder dat er een beslissing is genomen. Eiser heeft verweerder op 31 augustus 2022 rechtsgeldig in gebreke gesteld. Aangezien er meer dan twee weken zijn verstreken voordat eiser beroep heeft ingesteld, is het beroep kennelijk gegrond. Eiser verzoekt de rechtbank om verweerder op te dragen binnen twee weken alsnog een besluit te nemen en om een dwangsom op te leggen van € 100 per dag voor elke dag dat verweerder in gebreke blijft.
De rechtbank bepaalt dat verweerder binnen acht weken na verzending van de uitspraak eiser moet horen over zijn asielmotieven en binnen acht weken daarna een besluit moet nemen, in ieder geval binnen zestien weken na deze uitspraak. Tevens wordt verweerder veroordeeld tot het verbeuren van een dwangsom van € 100 per dag, met een maximum van € 7.500, en tot het vergoeden van de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 418,50. De uitspraak is gedaan door mr. E.F. Bethlehem, rechter, en openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.