ECLI:NL:RBDHA:2023:3041

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 maart 2023
Publicatiedatum
10 maart 2023
Zaaknummer
NL22.21009 en NL22.21017
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure inzake asielaanvragen van echtgenoten met betrekking tot niet tijdig beslissen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze zaak hebben eisers, echtgenoten, op 17 oktober 2022 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op hun asielaanvragen, die op 24 maart 2022 zijn ingediend. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, heeft een verweerschrift ingediend. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak gedaan. De rechtbank overweegt dat het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld wordt met een besluit, zoals bepaald in artikel 6:2 van de Awb. De wettelijke beslistermijn voor asielaanvragen bedraagt zes maanden, en de rechtbank constateert dat deze termijn is verstreken zonder dat er een beslissing is genomen. Eisers hebben verweerder op 27 september 2022 in gebreke gesteld, waarna meer dan twee weken zijn verstreken voordat zij beroep hebben ingesteld. De beroepen zijn daarom kennelijk gegrond.

De rechtbank wijst erop dat de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND van toepassing is, waardoor verweerder geen bestuurlijke dwangsommen kan verbeuren. De rechtbank bepaalt dat verweerder binnen acht weken na de uitspraak eisers moet horen over hun asielmotieven en binnen acht weken daarna een besluit moet nemen. De rechtbank legt een dwangsom op van € 100 per dag voor elke dag dat verweerder in gebreke blijft, met een maximum van € 7.500. Tevens worden de proceskosten van eisers vastgesteld op € 418,50. De rechtbank verklaart de beroepen voor zover deze zien op het verbeuren van bestuurlijke dwangsommen niet-ontvankelijk, maar gegrond voor het overige.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummers: NL22.21009 en NL22.21017

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[naam 1], eiser, V-nummer: [nummer], en

[naam 2], eiseres, V-nummer: [nummer]
hierna gezamenlijk te noemen: eisers
(gemachtigde: mr. M.P.J.W.M. Govers),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: B. Asadoella).

Procesverloop

Eisers hebben op 17 oktober 2022 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op hun asielaanvragen van 24 maart 2022.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank doet op grond van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit gelijkgesteld. In artikel 6:12, tweede lid, van de Awb is bepaald dat het beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen.
2. Eisers zijn met elkaar gehuwd en hebben ieder op 24 maart 2022 een asielaanvraag ingediend. Op grond van artikel 42, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 bedraagt de beslistermijn zes maanden. De rechtbank stelt vast dat verweerder geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheden in het vierde en het vijfde lid om deze termijn te verlengen. Dit betekent dat verweerder uiterlijk op 24 september 2022 een beslissing had moeten nemen.
3. De rechtbank stelt vast dat de wettelijke beslistermijn is verstreken zonder dat er een beslissing op de asielaanvragen van eisers is genomen. Eisers hebben verweerder op 27 september 2022 rechtsgeldig in gebreke gesteld. Hierna zijn meer dan twee weken verstreken voordat eisers beroep hebben ingesteld. De beroepen zijn daarom kennelijk gegrond.
4. Voor zover de beroepen zijn gericht tegen de weigering van verweerder om bestuurlijke dwangsommen te verbeuren wegens het niet tijdig beslissen op de aanvragen, verwijst de rechtbank naar de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND (de Tijdelijke wet). Deze wet sluit uit dat artikelen 4:17 tot en met 4:19 en 8:55c van de Awb worden toegepast op besluiten op asielaanvragen. Het gevolg hiervan is dat verweerder aan eisers geen bestuurlijke dwangsommen kan verbeuren.
5. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft bij uitspraak van 30 november 2022 [1] geoordeeld dat er geen aanleiding is voor de conclusie dat de Tijdelijke wet op dit punt onverbindend moet worden geacht wegens strijd met het Unierecht. Nu artikel 1 van de Tijdelijke wet in dit geval de mogelijkheid van een bestuurlijke dwangsom uitsluit, kunnen eisers met het beroep niet bereiken wat zij willen, zodat in zoverre het procesbelang ontbreekt. Het beroep is kennelijk niet-ontvankelijk voor zover het strekt tot het verbeuren van bestuurlijke dwangsommen.
6. Eisers verzoeken de rechtbank om verweerder op te dragen binnen twee weken alsnog een besluit te nemen, verweerder een dwangsom op te leggen van € 100 voor elke dag dat hij in gebreke blijft deze uitspraak na te leven en verweerder te veroordelen in de door hen gemaakte proceskosten.
7. Op grond van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb kan de bestuursrechter het bestuursorgaan opdragen een nieuw besluit te nemen of een andere handeling te verrichten met inachtneming van zijn aanwijzingen. Daarbij kan hij het bestuursorgaan een termijn stellen voor het nemen van het nieuwe besluit.
8. Op grond van de uitspraak van de Afdeling van 8 juli 2020 [2] houdt de rechter er in asielzaken rekening mee dat verweerder aanvragen binnen een redelijk termijn moet hebben behandeld. Bij de bepaling van een andere beslistermijn is van belang dat de zorgvuldigheid van de besluitvorming zwaar weegt. De rechter stelt dus geen nadere beslistermijn waarvan op voorhand vaststaat dat het bestuursorgaan niet zorgvuldig te werk kan gaan. Volgens de Afdeling is een termijn van acht weken voor het houden van een eerste gehoor en een termijn van acht weken hierna voor het bekendmaken van een besluit op de aanvraag (het 8+8-weken-model) passend.
9. De rechtbank stelt vast dat eisers een aanmeldgehoor hebben gehad op 29 maart 2022. Verweerder stelt dat eisers nog nader moeten worden gehoord over hun asielmotieven. De rechtbank zal daarom bepalen dat verweerder thans binnen acht weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden eisers moet horen over hun asielmotieven en binnen acht weken daarna besluiten aan eisers bekendmaakt, in ieder geval binnen zestien weken na deze uitspraak.
10. Uit de uitspraak van de Afdeling van 30 november 2022 [3] volgt dat artikel 1 van de Tijdelijke wet onderbindend is voor zover daarin is bepaald dat de artikelen 8:55d, tweede lid, en 8:72, zesde lid, van de Awb niet van toepassing zijn op besluiten op asielaanvragen. Dit betekent dat de bestuursrechter ook in asielprocedures, indien het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit gegrond is en nog geen besluit is bekendgemaakt, bepaalt dat verweerder binnen de door hem gestelde termijn alsnog een besluit neemt en aan zijn uitspraak een nadere dwangsom verbindt voor iedere dag dat verweerder in gebreke blijft de uitspraak na te leven.
11. De rechtbank zal om deze reden bepalen dat verweerder een dwangsom verbeurt voor elke dag dat hij in gebreke blijft deze uitspraak na te leven ter hoogte van € 100 per dag met een maximum van € 7.500.
12. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 418,50, bestaande uit een punt voor het indienen van twee samenhangende beroepschriften met een waarde per punt van € 837 en vermenigvuldigd met wegingsfactor 0,5 (licht). De rechtbank is van oordeel dat de wegingsfactor ‘licht’ van toepassing is aangezien het beroep alleen ziet op het niet tijdig nemen van een besluit.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen, voor zover deze zien op het verbeuren van bestuurlijke dwangsommen, niet-ontvankelijk;
  • verklaart de beroepen voor het overige gegrond;
  • vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van besluiten;
  • draagt verweerder op om binnen zestien weken na de dag van verzending van deze uitspraak een besluit bekend te maken met inachtneming van deze uitspraak;
  • bepaalt dat verweerder aan eisers een dwangsom van € 100 (honderd euro) verbeurt voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijnen overschrijdt, met een maximum van € 7.500 (zevenduizend vijfhonderd euro);
  • veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 418,50 (vierhonderdachttien euro en vijftig cent).
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.F. Bethlehem, rechter, in aanwezigheid van mr. S.S. van der Velde, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.