ECLI:NL:RBDHA:2023:3071

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 maart 2023
Publicatiedatum
13 maart 2023
Zaaknummer
NL22.17954
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep inzake niet tijdig beslissen op asielaanvraag en bestuurlijke dwangsom

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, omdat deze volgens eiser niet tijdig heeft beslist op zijn asielaanvraag van 25 februari 2022. De staatssecretaris heeft de asielaanvraag op 13 oktober 2022 ingewilligd, maar eiser heeft aangegeven zijn beroep te willen handhaven. De rechtbank heeft het beroep op 22 februari 2023 behandeld, maar zowel eiser als de staatssecretaris zijn niet verschenen.

De rechtbank overweegt dat de staatssecretaris inmiddels een inhoudelijk besluit heeft genomen op de aanvraag van eiser, waardoor het beroep tegen het niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk is. Eiser heeft geen belang meer bij een beoordeling van dit aspect. Daarnaast heeft de rechtbank vastgesteld dat de staatssecretaris ten onrechte niet binnen de beslistermijn van zes maanden heeft beslist op de asielaanvraag. De partijen zijn verdeeld over de vraag of de staatssecretaris een bestuurlijke dwangsom aan eiser is verschuldigd.

De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin is geoordeeld dat de staatssecretaris geen bestuurlijke dwangsom verbeurt als hij niet tijdig beslist op een asielaanvraag. De rechtbank concludeert dat het beroep, voor zover gericht tegen het besluit van 13 oktober 2022, ongegrond is. Eiser krijgt echter een vergoeding voor zijn proceskosten, omdat de staatssecretaris niet op tijd heeft beslist. De staatssecretaris moet deze vergoeding van € 837,00 aan eiser betalen. De rechtbank verklaart het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet-ontvankelijk en het beroep tegen het besluit van 13 oktober 2022 ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.17954

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

[v-nummer]
(gemachtigde: mr. H.T. Gerbrandy),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep dat eiser heeft ingesteld omdat de staatssecretaris volgens hem niet op tijd heeft beslist op de asielaanvraag van 25 februari 2022. De staatssecretaris heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.1.
De staatssecretaris heeft de asielaanvraag op 13 oktober 2022 ingewilligd op
grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Eiser heeft aangegeven zijn beroep te willen handhaven.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 22 februari 2023 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn met kennisgeving vooraf niet verschenen. Verweerder heeft zich eveneens afgemeld voor de zitting.

Overwegingen

Heeft eiser nog een belang bij het beroep tegen het niet tijdig beslissen?

2. De staatssecretaris heeft een inhoudelijk besluit op de aanvraag van eiser genomen. De rechtbank is niet gebleken dat eiser nog een belang heeft bij een beoordeling van zijn beroep tegen het niet tijdig beslissen. Het beroep is daarom, voor zover het zich richt tegen het niet tijdig nemen van een besluit, niet-ontvankelijk.
2.1.
Het beroep tegen het niet tijdig beslissen heeft ook betrekking op het alsnog genomen besluit. Dit volgt uit artikel 6:20, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Eiser kan zich niet met dit besluit verenigen, omdat in het besluit geen vaststelling van de bestuurlijke dwangsom is opgenomen.

Had de staatssecretaris de bestuurlijke dwangsom moeten vaststellen?

3.1.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft zich in twee uitspraken van 30 november 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:3352 en ECLI:NL:RVS:2022:3353) uitgelaten over de verbindendheid van artikel 1 van de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND (Tijdelijke wet). Dat artikel sluit uit dat de staatssecretaris in de asielprocedure een dwangsom verbeurt wanneer hij na ingebrekestelling niet tijdig een besluit neemt op een asielaanvraag (de bestuurlijke dwangsom). Ook sluit dat artikel uit dat de bestuursrechter bepaalt dat de staatssecretaris een in een uitspraak vast te stellen dwangsom verbeurt (de rechterlijke dwangsom). In de uitspraak ECLI:NL:RVS:2022:3352 heeft de Afdeling geoordeeld dat het uitsluiten van het verbeuren van een bestuurlijke dwangsom niet in strijd met het Unierecht. Dit betekent dat de staatssecretaris geen bestuurlijke dwangsom verbeurt als hij niet binnen twee weken na ingebrekestelling alsnog een besluit neemt op de asielaanvraag van de vreemdeling. Het afschaffen van de rechterlijke dwangsom in asielzaken heeft de Afdeling wel in strijd met het Unierecht geacht. Artikel 1 van de Tijdelijke wet is in zoverre onverbindend.
3.2.
De rechtbank stelt vast – en tussen partijen is niet in geschil – dat verweerder ten onrechte niet binnen de beslistermijn van zes maanden heeft beslist op de asielaanvraag van eiser. Partijen zijn verdeeld over de vraag of verweerder als gevolg hiervan aan eiser een bestuurlijke dwangsom heeft verbeurd.
3.3.
Gelet op de hiervoor genoemde uitspraak van de Afdeling heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat hij geen bestuurlijke dwangsom aan eiser is verschuldigd.

Conclusie en gevolgen

4. Het beroep is, voor zover gericht tegen het besluit van 13 oktober 2022, ongegrond. Eiser krijgt een vergoeding voor zijn proceskosten, omdat de staatssecretaris niet op tijd heeft beslist. De staatssecretaris moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt
€ 837,00, omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep, voor zover dat is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit, niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep, voor zover dat is gericht tegen het besluit van 13 oktober 2022, ongegrond;
  • veroordeelt de staatssecretaris tot betaling van € 837,00 aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.W.C.M. van Emmerik, rechter, in aanwezigheid van mr.S. Derks, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.