In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 13 maart 2023, wordt het beroep van eiser beoordeeld tegen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser heeft beroep ingesteld omdat de staatssecretaris volgens hem niet tijdig heeft beslist op zijn asielaanvraag van 23 augustus 2021. De staatssecretaris heeft de asielaanvraag op 21 oktober 2022 ingewilligd, maar eiser heeft aangegeven zijn beroep te willen handhaven. De rechtbank heeft het beroep op 22 februari 2023 behandeld, maar zowel eiser als de staatssecretaris zijn niet verschenen.
De rechtbank overweegt dat de staatssecretaris inmiddels een inhoudelijk besluit heeft genomen op de aanvraag van eiser, waardoor het beroep tegen het niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk is. Eiser heeft geen belang meer bij een beoordeling van dit aspect. De rechtbank wijst erop dat het beroep tegen het niet tijdig beslissen ook betrekking heeft op het alsnog genomen besluit, maar dat eiser zich niet kan verenigen met het besluit omdat er geen bestuurlijke dwangsom is vastgesteld.
De rechtbank verwijst naar uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin is geoordeeld dat de staatssecretaris geen bestuurlijke dwangsom verbeurt als hij niet tijdig beslist op een asielaanvraag. De rechtbank concludeert dat het beroep, voor zover gericht tegen het besluit van 21 oktober 2022, ongegrond is. Eiser krijgt echter een vergoeding voor zijn proceskosten, omdat de staatssecretaris niet op tijd heeft beslist. De totale vergoeding bedraagt € 837,00, te betalen door de staatssecretaris.