In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 maart 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een studente, en de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Eiseres had een aanvraag voor studiefinanciering ingediend, die door de minister was afgewezen op 9 augustus 2021. De minister stelde dat eiseres niet als migrerend werknemer kon worden aangemerkt, wat een voorwaarde is voor het verkrijgen van studiefinanciering. Eiseres betwistte deze afwijzing en voerde aan dat haar werkzaamheden als student-assistent en haar stage wel degelijk als reële en daadwerkelijke arbeid moesten worden beschouwd.
Tijdens de zitting op 3 februari 2023, die via videoverbinding plaatsvond, heeft de rechtbank de argumenten van beide partijen gehoord. De rechtbank oordeelde dat de minister de aanvraag ten onrechte had afgewezen, omdat eiseres gedurende een bepaalde periode als student-assistent had gewerkt, wat haar recht gaf op studiefinanciering voor die maanden. De rechtbank volgde echter niet het betoog van eiseres dat haar stage ook als migrerend werknemerschap moest worden aangemerkt, omdat deze werkzaamheden voornamelijk in het belang van haar opleiding waren en niet voldeden aan de voorwaarden voor een arbeidsovereenkomst.
De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres gegrond en vernietigde het bestreden besluit voor zover het de studiefinanciering over de maanden september tot en met december 2021 betrof. De minister werd opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen op het bezwaarschrift van eiseres, en moest ook de proceskosten van eiseres vergoeden, die op €1.674,- werden vastgesteld. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en een afschrift werd naar de betrokken partijen verzonden.