In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 maart 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring van een eiser van Marokkaanse nationaliteit, opgelegd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De maatregel is gebaseerd op artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Eiser heeft tegen het besluit van 27 februari 2023 beroep ingesteld, waarbij hij ook een verzoek om schadevergoeding heeft ingediend. Tijdens de zitting op 10 maart 2023, waar eiser via telehoren aanwezig was, heeft de rechtbank de zaak behandeld. Eiser heeft aangevoerd dat zijn familieomstandigheden niet zijn meegenomen in de beoordeling van de maatregel, terwijl hij familie heeft in Spanje, Duitsland en Italië. De staatssecretaris heeft echter gesteld dat eiser nooit heeft aangegeven dat hij naar zijn familie wil of dat zijn familieomstandigheden relevant zijn voor zijn inbewaringstelling.
De rechtbank heeft overwogen dat de staatssecretaris de maatregel van bewaring terecht heeft opgelegd, omdat er risico's zijn dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen en dat hij zich eerder aan het toezicht heeft onttrokken. Bovendien heeft eiser niet voldoende meegewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de gronden voor de maatregel van bewaring voldoende zijn en dat er geen reden was om een lichter middel toe te passen. Eiser heeft geen overtuigende argumenten aangedragen die de onrechtmatigheid van de maatregel zouden kunnen aantonen.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is gedaan door mr. L. Willems - Keekstra, in aanwezigheid van griffier mr. V. Vegter, en is openbaar gemaakt via rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.