ECLI:NL:RBDHA:2023:3325

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 maart 2023
Publicatiedatum
15 maart 2023
Zaaknummer
NL23.5808
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • L. Willems - Keekstra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000; Gehoor zonder advocaat; Geen lichter middel; Ongegrond beroep

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 maart 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een eiser van Marokkaanse nationaliteit. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 24 februari 2023 de maatregel van bewaring opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, waarbij hij tevens schadevergoeding heeft verzocht. Tijdens de zitting op 10 maart 2023, die via telehoren werd gehouden, was eiser aanwezig in het detentiecentrum in Rotterdam en werd hij bijgestaan door zijn gemachtigde. Eiser heeft verklaard de Nederlandse taal goed te beheersen, waardoor een tolk niet nodig was. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten en de zaak beoordeeld.

De rechtbank overweegt dat de staatssecretaris voldoende gronden heeft aangevoerd voor de maatregel van bewaring, waaronder het risico dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en zijn medewerking aan de uitzettingsprocedure niet zal verlenen. Eiser heeft eerder geen gevolg gegeven aan een terugkeerbesluit en heeft zich onttrokken aan het toezicht. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser niet rechtmatig in Nederland verblijft en dat er geen onrechtmatigheden zijn in het voortraject van de inbewaringstelling. Eiser heeft aangevoerd dat hij niet bijgestaan is door een advocaat tijdens het gehoor, maar de rechtbank oordeelt dat dit niet onrechtmatig was, aangezien de toegewezen advocaat niet aanwezig kon zijn.

De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris terecht heeft geoordeeld dat een lichter middel niet volstond om de uitzetting van eiser te verzekeren. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak is gedaan door mr. L. Willems - Keekstra, rechter, en openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.5808

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser,

geboren op [geboortedatum] ,
van Marokkaanse nationaliteit,
V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. H.T. Gerbrandy),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. P.A.L.A. van Ittersum).

Procesverloop

Bij besluit van 24 februari 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep met behulp van telehoren op 10 maart 2023 op zitting behandeld. Eiser is op het detentiecentrum in Rotterdam verschenen. Eiser is op de rechtbank in Groningen bijgestaan door zijn gemachtigde. Eiser is gehoord zonder tolk omdat eiser de Nederlandse taal goed beheerst. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft hieraan ten grondslag gelegd dat eiser:
(zware gronden)3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3f. zich zonder noodzaak heeft ontdaan van zijn reis- of identiteitsdocumenten;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
(lichte gronden)4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
1.1
Verweerder heeft de gronden in de maatregel nader gemotiveerd. Voorts heeft verweerder overwogen dat een minder dwingende maatregel (een lichter middel) niet doeltreffend kan worden toegepast.
1.2.
Verweerder heeft ter zitting lichte grond 4e laten vallen.
2. Eiser voert allereerst aan dat hij tijdens het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling niet is bijgestaan door een advocaat terwijl hij hier wel om had verzocht. Verder stelt eiser dat verweerder onvoldoende onderzocht en gemotiveerd heeft waarom er niet kon worden volstaan met een lichter middel. Eiser heeft een Nederlandse vrouw en twee kinderen met de Nederlandse nationaliteit. Hierin ligt volgens eiser een Chavez-Vilchez-situatie besloten. Eiser stelt dat hij de kans dient te krijgen om een aanvraag te doen om toetsing aan EU-recht op grond van het zogenoemde Chavez-Vilchez-criterium. Dit kan volgens eiser makkelijker met een meldplicht. Verder acht eiser het in dit kader van belang dat hij in het vonnis van de politierechter van 29 november 2022 is veroordeeld tot een voorwaardelijke straf waaraan reclasseringstoezicht is verbonden.
3. Verweerder voert aan dat voorafgaand aan het gehoor contact is gezocht met de voorkeursadvocaat van eiser maar dat deze had aangegeven geen bewaringszaken te doen. Vervolgens heeft eiser een piketadvocaat toegewezen gekregen maar deze advocaat heeft aangegeven niet bij het gehoor aanwezig te kunnen zijn, waardoor het gehoor heeft plaatsgevonden zonder advocaat. Verder stelt verweerder zich op het standpunt dat in het geval van eiser niet kon worden volstaan met een lichter middel. Volgens verweerder moet een lichter middel wel hetzelfde doel dienen als de inbewaringstelling. Nu eiser heeft aangegeven dat hij niet terug wil keren naar Marokko, leidt een lichter middel in het geval van eiser niet tot hetzelfde doel als bewaring. Verder stelt verweerder dat de reclasseringsvoorwaarden gelden voor zolang eiser in Nederland verblijft. Eiser kan hieraan geen rechtmatig verblijf ontlenen. Daarnaast stelt verweerder dat indien eiser een volle toets in de zin van Chavez-Vilchez wil, dat hij een hiertoe strekkende aanvraag kan doen.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
4.1.
Uit het arrest van 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858 van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU) volgt dat de rechtbank bij de beoordeling van de rechtmatigheid van de bewaringsmaatregel de uit het Unierecht voortvloeiende voorwaarden voor bewaring ambtshalve toetst. De rechtbank ziet geen aanleiding om de procedure voorafgaand aan de inbewaringstelling ambtshalve te toetsen.
4.2.
Over hetgeen eiser ten aanzien van het voortraject heeft aangevoerd, oordeelt de rechtbank als volgt. De rechtbank is – anders dan eiser – van oordeel dat er geen onrechtmatigheden kleven aan het voortraject. Uit paragraaf A5/6.5 van de Vreemdelingencirculaire 2000 volgt dat er met het gehoor mag worden begonnen zonder bijzijn van een advocaat in de situatie dat de vreemdeling wel heeft aangegeven een advocaat bij het gehoor te wensen en de advocaat heeft aangegeven niet bij het gehoor aanwezig te kunnen zijn. Uit het procesdossier blijkt dat verweerder voorafgaand aan het gehoor contact heeft gezocht met de voorkeursadvocaat van eiser. De voorkeursadvocaat heeft aangegeven dat hij geen vreemdelingenbewaring doet en daarom is eiser gekoppeld aan een piketadvocaat. De piketadvocaat heeft vervolgens aangegeven niet bij het gehoor aanwezig te kunnen zijn. Verweerder heeft in deze situatie het gehoor mogen starten zonder de aanwezigheid van een advocaat.
4.3.
De rechtbank is voorts van oordeel dat eiser valt onder de in artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 genoemde categorie vreemdelingen. Eiser heeft geen rechtmatig verblijf en aan hem is bij beschikking van 22 oktober 2021 een terugkeerbesluit en inreisverbod van twee jaren uitgereikt. Van rechtmatig verblijf in België is evenmin gebleken. De rechtbank acht verder van belang dat niet gesteld noch gebleken is dat eiser voorafgaand aan het sluiten van het onderhavige onderzoek een aanvraag heeft ingediend om toetsing aan EU-recht op grond van het Chavez-Vilchez-criterium. Er kan daarom ook (nog) niet worden gesproken van procedureel rechtmatig verblijf zoals bedoeld in de uitspraak van de Afdeling van 12 november 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2530. Nu de rechtbank verder niet gebleken is dat eiser een onaantastbaar besluit op een aanvraag om toetsing van het EU-recht heeft gehad, ziet de rechtbank ook geen aanleiding om in deze zaak over de bewaring te toetsen of eiser een declaratoir verblijfsrecht heeft op grond van het Unierecht (zie rechtsoverweging 16.3 van voornoemde uitspraak). Ook het feit dat eiser zich bij de reclasseringsambtenaar moet melden, betekent niet dat eiser rechtmatig in Nederland verblijft. Voorts overweegt de rechtbank dat de zware en lichte gronden 3a, 3b, 3c, 3d, 3f, 3i, 4c en 4d, naar het oordeel van de rechtbank, in samenhang bezien, voldoende zijn om de maatregel van bewaring te kunnen dragen en om aan te nemen dat een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken, dan wel bij de voorbereiding van vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Immers eiser heeft niet aannemelijk gemaakt over een geldig grensoverschrijdingsdocument te beschikken. Eiser heeft verklaard dat hij bij binnenkomst in Nederland op basis van gezinshereniging wel in het bezit van een paspoort was maar daarna niet meer. Eiser is in de tussentijd vaker heen en weer gereisd tussen België en Nederland zonder een identificerend document. Hiermee is naar het oordeel van de rechtbank feitelijk juist dat eiser Nederland niet op voorgeschreven wijze is binnengekomen (3a). Verder blijkt uit het procesdossier dat op 22 oktober 2021 aan eiser een terugkeerbesluit en inreisverbod is opgelegd. Eiser was hiermee op de hoogte van zijn illegale verblijf en heeft zich niet gemeld. Eiser is pas weer in contact gekomen met de Nederlandse autoriteiten door zijn strafrechtelijke aanhouding op 27 november 2022 (3b). Ook is duidelijk dat eiser geen gevolg heeft gegeven aan de aan hem opgelegde verplichting om de Europese Unie te verlaten (3c). Ook is de rechtbank van oordeel dat eiser onvoldoende meewerkt aan de vaststelling van zijn identiteit en nationaliteit. Eiser heeft meermaals verklaard geen contact te willen met de Marokkaanse autoriteiten. Ook heeft eiser op 27 januari 2023 geweigerd mee te werken aan zijn presentatie aan de Marokkaanse autoriteiten, toen hij nog in strafrechtelijke detentie zat (3d). Verder heeft eiser verklaard dat hij bij binnenkomst in Nederland in 1995 wel over een geldig paspoort beschikte maar dat hij deze heeft weggedaan (3f). Ook heeft eiser meermaals verklaard niet terug te willen keren naar Marokko (3i). Verder staat eiser in Nederland niet ingeschreven in de basisregistratie personen en heeft niet op andere wijze aangetoond over een vaste woon- of verblijfsplaats te beschikken (4c). Ook heeft eiser verklaard over slechts € 88,00 te beschikken (4d). Verweerder heeft, waar vereist, ook terecht gemotiveerd dat deze gronden een risico op onttrekking aan het toezicht met zich meebrengen.
4.4.
De rechtbank is voorts van oordeel dat verweerder niet met een ander middel dan die van de inbewaringstelling had hoeven volstaan in dit geval. Gelet op de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd, is verweerder er terecht vanuit gegaan dat eiser niet uit eigen beweging gevolg zal geven aan de op hem rustende vertrekplicht. Daarbij is ook van belang dat eiser heeft verklaard niet te willen terugkeren naar Marokko. Een lichter middel volstond derhalve niet om de uitzetting van eiser te verzekeren. Voorts is de rechtbank niet gebleken van persoonlijke belangen van eiser die de bewaring voor hem onevenredig bezwarend maken en waarin verweerder aanleiding had moeten zien eiser niettemin een lichter middel dan bewaring op te leggen. Verweerder heeft hierbij voldoende betrokken dat eiser familie heeft in Nederland, waaronder twee kinderen. Met verweerder acht de rechtbank het hierbij van belang dat eiser vanuit zijn vreemdelingenbewaring contact kan hebben met zijn kinderen en dat niet is gesteld noch is gebleken dat eiser een afhankelijkheidsrelatie heeft met zijn familie. Eiser heeft immers verklaard ook regelmatig voor langere tijd in België te verblijven. Verder heeft verweerder ook voldoende betrokken dat eiser heeft aangegeven dat hij Diazepam gebruikt en hiertoe overwogen dat de gezondheidszorg in het detentiecentrum gelijkwaardig is aan de gezondheidszorg in de vrije maatschappij. Ook de feiten dat eiser mogelijk een Chavez-Vilchez-aanvraag kan indienen en dat de politierechter aan eiser heeft opgedragen zich te melden bij de reclasseringsambtenaar maken naar het oordeel van de rechtbank niet dat verweerder ten onrechte geen lichter middel dan bewaring heeft opgelegd vanwege het onderbouwde onttrekkingsgevaar.
4.5.
Verweerder heeft op dag zes van de inbewaringstelling een eerste uitzettingshandeling verricht, namelijk het voeren van een vertrekgesprek. In het algemeen geldt dat een eerste uitzettingshandeling op dag zes van de inbewaringstelling voldoende voortvarend is (zie de uitspraak van de Afdeling van 8 april 2020, ECLI:RVS:2020:989). Ook tijdens de strafrechtelijke detentie van eiser heeft verweerder handelingen verricht om tot uitzetting van eiser te komen na afloop van zijn detentie.
4.6.
De inbewaringstelling is in strijd met artikel 59, van de Vw 2000 en het Unierecht als zicht op uitzetting ontbreekt. Voor dat oordeel ziet de rechtbank geen aanleiding. Er zijn geen aanknopingspunten voor het oordeel dat Marokko in algemene zin weigert lp’s te verstrekken, waardoor zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn kan worden aangenomen. Verder acht de rechtbank het van belang dat eiser niet actief en volledig meewerkt aan zijn terugkeer. Deze medewerking mag wel van hem worden verwacht, zoals ook blijkt uit de uitspraak van de Afdeling van 2 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2672.
4.7.
Concluderend is de rechtbank niet gebleken is dat een uit het Unierecht voortvloeiende voorwaarde voor de rechtmatigheid van de opgelegde bewaringsmaatregel niet is nageleefd. Hetgeen namens eiser verder naar voren is gebracht, geeft ook geen aanleiding om thans de bewaring onrechtmatig te achten.
5. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L. Willems - Keekstra, rechter, in aanwezigheid van
mr. V. Vegter, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.