ECLI:NL:RBDHA:2023:3550

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 maart 2023
Publicatiedatum
20 maart 2023
Zaaknummer
NL22.4510
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de aanvraag om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf voor pleegkinderen in het kader van nareis

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 maart 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres, van Guineese nationaliteit, had een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor haar pleegkinderen [A] en [B], na het overlijden van hun biologische ouders. De aanvraag werd afgewezen omdat verweerder van mening was dat er geen pleegrelatie bestond tussen eiseres en de kinderen. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij zij stelde dat verweerder onvoldoende rekening had gehouden met haar verklaringen en de specifieke omstandigheden van haar situatie. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 1 februari 2023, waarbij eiseres en haar gemachtigde aanwezig waren. De rechtbank oordeelde dat verweerder onvoldoende gemotiveerd had waarom de pleegrelatie niet aannemelijk was, en dat er onvoldoende rekening was gehouden met de verklaringen van eiseres. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de uitspraak. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.4510

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres], eiseres

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. R.M. Boesjes),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. N. Mikolajczyk).

Procesverloop

In het besluit van 19 november 2020 (primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis voor [A] en [B] afgewezen.
In het besluit van 18 februari 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het hiertegen gerichte bezwaarschrift ongegrond verklaard en het besluit van 19 november 2020 gehandhaafd.
Eiseres heeft namens [A] en [B] tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 1 februari 2023 op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Als tolk is verschenen S. Daiby. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres is van Guineese nationaliteit en stelt te zijn geboren op [geboortedatum]. Eiseres heeft een aanvraag om verlening van een mvv nareis ingediend voor [A], geboren op [geboortedag] 2007, en [B], geboren op [geboortedag] 2011. Zij zijn de kinderen van haar zus, [Z], en [Y], die zijn overleden op respectievelijk [dag] 2012 en [dag] 2013. Eiseres heeft eind 2013 Guinee verlaten en is in januari 2014 Nederland ingereisd. Op 2 juni 2016 heeft zij een asielaanvraag ingediend. Verweerder heeft eiseres op 18 januari 2019 een asielvergunning verleend. Op 25 februari 2019 heeft zij een mvv nareis voor zowel haar echtgenoot [O] als voor [A] en [B] (hierna ook: de kinderen) ingediend. Op 22 december 2022 heeft verweerder een mvv nareis verleend aan [O].
Standpunten van partijen
2. Verweerder heeft de mvv-aanvragen van [A] en [B] afgewezen, omdat geen sprake is van een pleegrelatie tussen eiseres en de kinderen. Verweerder heeft hierbij onder meer betrokken eiseres tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd over het moment waarop de kinderen zijn opgenomen in het gezin van eiseres en de redenen waarom zij in het gezin van eiseres zouden zijn opgenomen. Ook heeft eiseres tegenstrijdig verklaard over de financiële afhankelijkheid. Verder is het volgens verweerder juist in een situatie als die van de kinderen niet geloofwaardig dat er voor wat betreft de voogdij niets geregeld zou zijn.
3. Eiseres heeft dit gemotiveerd bestreden. Op de beroepsgronden zal hierna worden ingegaan.
Het juridisch kader
4.1
Uit de uitspraak van de Afdeling [1] van 26 januari 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:245) volgt dat verweerder in nareiszaken een integrale beoordeling moet maken van alle overgelegde documenten en/of afgelegde verklaringen tenzij een vreemdeling zijn deel van de samenwerkingsplicht overduidelijk niet is nagekomen. Hij betrekt daarbij ook alle andere relevante elementen van het desbetreffende geval. De eisen die verweerder aan het geleverde bewijs stelt, moeten evenredig zijn aan die elementen. Anders dan voorheen, geldt dat verweerder bovendien gemotiveerd moet beoordelen of een vreemdeling het voordeel van de twijfel verdient. Met name het belang van betrokken minderjarige kinderen speelt hierbij een belangrijke rol.
4.2
Uit vaste rechtspraak van de Afdeling, waaronder de uitspraak van 4 januari 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:25), volgt verder dat, indien een nareisaanvraag een gesteld pleegkind betreft, verweerder moet beoordelen of dat pleegkind voldoet aan het in artikel 29, tweede lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 neergelegde vereiste dat het op het moment van de binnenkomst van de desbetreffende referent in Nederland tot diens gezin behoort. De pleegrelatie moet dus worden beoordeeld aan de hand van de situatie ten tijde van de inreis van de referent in Nederland.
4.3
Uit paragraaf C2/4.1.2.2. van de Vc [2] volgt dat, anders dan bij biologische kinderen, bij adoptie- en pleegkinderen niet door middel van een DNA-onderzoek kan worden aangetoond dat de referent en het kind tot elkaar in relatie staan. In deze gevallen moet op een andere manier worden getoetst of er sprake is van een feitelijke gezinsband tussen de referent en het pleegkind. De referent en de vreemdeling moeten dit aannemelijk maken.
Bij de beoordeling of het pleegkind feitelijk deel uitmaakt van het gezin van de referent, wordt onder meer betrokken:
  • de identiteit en de familierechtelijke relatie van het pleegkind en zijn/haar biologische ouders
  • de duur en de reden van de opname van het pleegkind in het gezin van de referent;
  • de (financiële) afhankelijkheid van het pleegkind van de referent;
  • in hoeverre de biologische ouders van het pleegkind in staat zijn voor het pleegkind te zorgen en, als dit aan de orde is, in hoeverre zij betrokken zijn gebleven bij de opvoeding van het pleegkind; en
  • of de referent de voogdij over het pleegkind heeft gekregen.
4.4
De rechtbank zal hierna beoordelen of verweerder zijn standpunt over de feitelijke gezinsband, bezien in het licht van wat de vreemdeling naar voren heeft gebracht, deugdelijk heeft gemotiveerd.
Het oordeel van de rechtbank
De gehoren uit het asieldossier van eiseres en de correcties en aanvullingen daarop
5. Zowel eiseres als verweerder hebben het asieldossier van eiseres in bezit. Op de zitting is afgesproken dat verweerder de gehoren uit de asielprocedure van eiseres aan het dossier toevoegt. Dat is ook gebeurd. De rechtbank heeft gezien dat de gemachtigde van eiseres daarna de correcties en aanvullingen op deze gehoren aan het dossier heeft toegevoegd. Aangezien beide partijen al in bezit waren van deze stukken en het hen pas op de zitting duidelijk werd dat de rechtbank daar niet over beschikte, heeft de rechtbank geen aanleiding gezien hierom het onderzoek te heropenen.
De identiteit en de familierechtelijke relatie van het pleegkind en zijn/haar biologische ouders
6.1
Verweerder acht het aannemelijk dat de kinderen de biologische kinderen van de zus van eiseres zijn. Ook acht verweerder volgens de besluitvorming aannemelijk dat de biologische moeder en vader van de kinderen zijn overleden. Tijdens de zitting heeft de gemachtigde van verweerder twijfels geuit over het overlijden van de zus van eiseres, omdat eiseres heeft gezegd dat haar zus is vermoord, maar op de overlijdensakte staat dat zij is gestorven aan een ziekte. Eiseres heeft in de gehoren in haar asielprocedure (zie p. 8 rapport Eerste Gehoor (hierna: EG) en p. 4, p. 7 en p. 11 rapport Nader Gehoor (hierna: NG) en
p. 10 rapport Aanvullend Gehoor (hierna: AG) telkens verklaard dat haar zus is vermoord. Deze informatie was dus al bekend was bij verweerder. De rechtbank vindt het daarom te laat om dit pas op de zitting aan eiseres tegen te werpen. Verweerder heeft eiseres ook nooit gevraagd naar de reden dat op de akte ‘ziekte’ staat vermeld als doodsoorzaak. Het is de rechtbank bovendien onvoldoende duidelijk waarom verweerder plots op zitting zou twijfelen over het overlijden, terwijl de overlijdensakte bovendien echt is bevonden door Bureau Documenten. De rechtbank gaat er bij de verdere beoordeling daarom vanuit dat beide biologische ouders van [A] en [B] zijn overleden.
6.2
Verder vindt de rechtbank van belang dat verweerder niet heeft betwist dat er geen contact was tussen de biologische vader en de kinderen en dat de kinderen vanaf hun geboorte in huis woonden bij hun biologische moeder, eiseres, haar moeder (de oma van de kinderen), de oom van eiseres en diens vrouw.
De duur en de reden van de opname van het pleegkind in het gezin van eiseres
7.1
De rechtbank begrijpt dat verweerder niet aannemelijk vindt dat de zorg van [A] en [B] bij eiseres lag na het overlijden van haar zus, vanwege enkele verklaringen die eiseres heeft afgelegd.
7.2
Zo zou eiseres tegenstrijdig hebben verklaard over het moment waarop de kinderen zijn opgenomen in het gezin van eiseres, vanaf hun geboorte of vanaf het moment dat hun moeder is overleden. Tijdens de hoorzitting heeft eiseres dit niet voldoende en overtuigend en te summier toegelicht, volgens verweerder. De rechtbank begrijpt dat eiseres dit betwist. Zij stelt immers dat zij altijd al voor de kinderen zorgde, als hun moeder dat niet kon, en dat zij volledig voor hen zorgde sinds het overlijden van hun moeder.
De rechtbank stelt vast dat eiseres tijdens de hoorzitting heeft verklaard dat haar oom, zijn vrouw en zijn drie aanwezige kinderen, haar ouders en haar zus (tot aan hun dood) en de kinderen van haar zus vanaf hun geboorte in één huis woonden. De voorzitter van de hoorzitting is daarvan ook uitgegaan blijkens het verslag. Eiseres heeft dit ook tijdens de gehoren in haar asielprocedure verklaard (zie bijvoorbeeld p. 8 EG). De rechtbank ziet dan ook niet in waarom eiseres hier tegenstrijdig over zou hebben verklaard.
7.3
Ook heeft eiseres volgens verweerder de geestelijke problematiek van haar zus niet aannemelijk gemaakt en heeft verweerder gesteld dat eiseres tegenstrijdig heeft verklaard door enerzijds te verklaren dat haar zus niet voor de kinderen zorgde en anderzijds te verklaren dat haar zus perioden wel voor hen kon zorgen. Eiseres heeft dit ook betwist. Zij heeft gesteld dat er geen medische stukken voorhanden zijn. Verder stelt zij dat zij altijd duidelijk heeft verklaard over de psychische toestand van haar zus. Als verweerder dat onduidelijk vond, had verweerder moeten doorvragen.
De rechtbank vraagt zich af hoe eiseres de geestelijke problematiek van haar zus verder aannemelijk had kunnen maken. Het overleggen van medische stukken uit Guinee is niet eenvoudig, te meer gelet op de tijd die is verstreken sinds het overlijden van haar zus en omdat eiseres heeft verklaard dat haar zus niet medisch werd behandeld. Ook acht de rechtbank het niet per se tegenstrijdig dat de zus van eiseres perioden voor de kinderen kon zorgen, terwijl eiseres dit ook deed.
Bij het vaststellen van een pleegrelatie gaat het er bovendien vooral om of eiseres ná het overlijden van de biologische ouders van [A] en [B] de zorg voor de kinderen op zich heeft genomen. De vraag hoe de zorg verdeeld was voor het overlijden, al dan niet door de psychische problemen van de zus van eiseres, is minder relevant.
7.4
Daarnaast heeft verweerder eiseres tegengeworpen dat eiseres pas tijdens de hoorzitting heeft verklaard dat de vader de kinderen had verstoten in plaats van dat hij psychische problemen zou hebben gehad. Uit het verslag van de hoorzitting (p. 10) blijkt echter dat eiseres op de vraag of de vader voor de kinderen zorgde heeft geantwoord dat hij niets voor de kinderen deed en dat zij dacht dat hij dacht dat de kinderen niet van hem waren. Uit het verslag blijkt dat de conclusie dat de vader de kinderen had verstoten van de tolk is, zoals eiseres ook terecht opmerkt. Verweerder heeft dit dan ook ten onrechte tegengeworpen.
7.5
Verder heeft verweerder gewezen op algemene informatie dat het in Guinee gezien de sociale structuur van de Guineese samenleving gebruikelijk is dat kinderen worden opgevangen door de hele familie na het overlijden van hun ouders. De rechtbank begrijpt dat eiseres dit betwist, nu zij heeft gesteld dat zij degene was die voor de kinderen zorgde.
Het is de rechtbank niet duidelijk of verweerder er met zijn standpunt op doelt dat het voor de hand ligt dat de oom en diens vrouw ook voor de kinderen zouden hebben gezorgd. Gelet op de verklaringen van eiseres over de relatie met haar oom en zijn rol in de dood van haar zus, acht de rechtbank dat - zonder nadere toelichting van verweerder - onwaarschijnlijk. Daarbij betrekt de rechtbank dat eiseres een verblijfsvergunning asiel heeft gekregen en verweerder niet heeft gesteld dat het asielrelaas van eiseres op dit punt ongeloofwaardig is. Het standpunt van verweerder, dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat de situatie in haar samengestelde familie qua opvoeding van de kinderen anders was dan gebruikelijk is in Guinee, volgt de rechtbank dan ook niet. Verweerder heeft zich hierbij onvoldoende rekenschap gegeven van de daadwerkelijke situatie in het gezin en de verklaringen van eiseres hierover.
7.6
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat het niet aannemelijk is dat eiseres alleen voor de kinderen heeft gezorgd na het overlijden van de zus van eiseres en haar moeder. Daarbij is ook van belang dat de moeder van eiseres ook is overleden, zodat zij niet met eiseres voor de kinderen kan hebben gezorgd.
Financiële afhankelijkheid
8.1
Verweerder vindt dat niet aannemelijk is dat de kinderen financieel van eiseres afhankelijk waren in de periode sinds het overlijden van hun moeder tot aan het vertrek van eiseres, noch in de periode erna. De rechtbank begrijpt dat eiseres het standpunt van verweerder betwist en dat zij wel financieel zorgdroeg voor de kinderen.
8.2
In dit verband heeft verweerder gesteld dat niet geloofwaardig is dat eiseres bij de zorg van de kinderen hulp van [O] heeft gekregen, omdat de relatie tussen hen geheim was en door de oom van eiseres was verboden. Eiseres heeft echter in beroep verklaard dat deze hulp financieel èn mentaal was. Dit blijkt ook uit verklaringen in haar gehoren (p. 10 EG,
p. 4 NG en p. 5 AG). Bovendien is het de rechtbank niet duidelijk waarom hierdoor de pleegrelatie tussen eiseres en de kinderen niet aannemelijk is.
8.3
Hetzelfde geldt voor de constatering van verweerder dat eiseres enerzijds zou hebben verklaard dat zij geld naar haar moeder bracht en anderzijds dat eiseres eten kocht van het geld en dat naar haar moeder bracht. De rechtbank begrijpt dat verweerder dit relevant acht omdat volgens verweerder hieruit volgt dat de moeder van eiseres ‘ook een vinger in de pap had’ en ook zeggenschap had over de financiën. De rechtbank overweegt dat deze aanname echter niet nader is gemotiveerd en bovendien niet uitsluit dat eiseres degene was die financieel zorgdroeg voor de kinderen.
8.4
Verder stelt verweerder dat eiseres tegenstrijdig heeft verklaard over of zij nu wel of geen geld kreeg van haar oom. Dat eiseres geld zou hebben gekregen van haar oom volgt niet uit p. 10 van het EG, zoals verweerder in het bestreden besluit heeft gesteld. Eiseres heeft daar alleen verklaard: ‘
Voordat [U] begon om mij te helpen en voordat ik [U] had ontmoet, kreeg ik eten van mijn oom. Er zijn momenten dat ik wel eten kreeg maar soms deed ik ook de hele dag zonder eten.’ Van een tegenstrijdigheid op dit punt is dan ook niet gebleken. Bovendien is niet duidelijk wat voor invloed dit heeft op de vraag of eiseres financieel zorgdroeg voor de kinderen.
De voogdij
9. Verweerder vindt het kennelijk ook niet aannemelijk dat eiseres de verzorger van de kinderen was, omdat eiseres geen documenten met betrekking tot de voogdij heeft overgelegd. Eiseres heeft gesteld dat zij hier de middelen noch de mogelijkheid voor had. De rechtbank overweegt dat verweerder zelf heeft gesteld dat het gezien de cultuur en traditie in Guinee gebruikelijk is (en dit ook uit landeninformatie blijkt) dat kinderen na het overlijden van de ouders in de meeste gevallen worden opgevangen door leden van de samengestelde familie, zonder officiële documenten. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd waarom in dit geval wel dergelijke documenten worden verwacht en waarom het ontbreken daarvan aan eiseres wordt tegengeworpen.
Achterlaten kinderen
10. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de verklaringen van eiseres in het NG, AG en de brief van 2 juli 2020 en in haar brief van 22 augustus 2019 niet overeen komen ten aanzien van de wijze waarop zij de kinderen heeft achtergelaten en voor het laatst heeft gezien. Eiseres heeft in beroep gesteld dat zij de zorg van de kinderen aan haar vriendin heeft overgedragen, omdat de kinderen niet bij haar oom konden verblijven.
De rechtbank overweegt als volgt. In de gehoren en de brief van 2 juli 2020 heeft eiseres verklaard dat zij de kinderen voor het laatst heeft gezien toen zij werd weggevoerd naar de gevangenis en dat zij meteen na haar vrijlating uit Guinee is gevlucht. In de brief van 22 augustus 2019 staat dat eiseres de kinderen voor haar vertrek uit Guinee heeft meegegeven aan een vriendin, wat volgens verweerder zou betekenen dat eiseres na haar vrijlating uit de gevangenis de kinderen nog zou moeten hebben gezien. De rechtbank kan verweerder volgen in het standpunt dat de verklaringen van eiseres niet met elkaar overeenkomen, maar volgt de consequentie die verweerder daaraan verbindt niet. De rechtbank betrekt hierbij dat de brief van 22 augustus 2019 is opgesteld door een medewerker van Vluchtelingenwerk en dat eiseres zowel tijdens de zitting, de hoorzitting als ook in de gehoren (p. 9 EG en p. 12 AG)) zèlf heeft verklaard dat zij tegen de kinderen heeft gezegd dat zij naar haar vriendin [F] moesten gaan toen zijn naar de gevangenis werd weggevoerd en dat deze vriendin voor de kinderen heeft gezorgd na haar vertrek. Verweerder had moeten motiveren waarom hij aan de eigen verklaringen van eiseres minder waarde hecht dan aan de brief van Vluchtelingenwerk.
Conclusie
11. Op grond van het voorgaande heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd waarom niet aannemelijk is dat eiseres in een pleegrelatie stond tot de kinderen op de peildatum. Verweerder heeft daarbij onvoldoende rekening gehouden met de verklaringen van eiseres en met de feiten en omstandigheden van haar specifieke geval.
Verbreking van de gezinsband
12. De verklaringen van eiseres over de periode na de peildatum zien hooguit op de verbreking van de gezinsband, maar verweerder heeft dat niet in dat verband beoordeeld, althans dat blijkt niet uit de besluitvorming.
Voor zover dit in het vervolg van de procedure relevant is, kan de rechtbank zich wel voorstellen dat eiseres nader toelicht en zo mogelijk onderbouwd wanneer en hoe het contact tussen haar en de kinderen weer tot stand is gekomen en waar de kinderen sindsdien hebben verbleven en onder welke omstandigheden.
Conclusie en gevolgen
13.1
Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit, omdat het besluit niet goed is gemotiveerd en daarom in strijd is met artikel 7:12 van de Awb [3] . De rechtbank ziet geen aanleiding een vorm van finale geschilbeslechting toe te passen. Verweerder moet daarom een nieuw besluit nemen en rekening houden met deze uitspraak. Gelet op de omstandigheid dat de echtgenoot van eiseres, [O], binnen zes maanden na 22 december 2022 zijn mvv bij de vertegenwoordiging in Mali moet ophalen, stelt de rechtbank hiervoor een termijn van zes weken.
13.2
Omdat het beroep gegrond is, ziet de rechtbank aanleiding verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1). De rechtbank ziet daarom ook aanleiding te bepalen dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaarschrift met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.674,-;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 181,- aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.I. van Meel, rechter, in aanwezigheid van
mr. W.H. van Veen, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
2.Vreemdelingencirculaire 2000
3.Algemene wet bestuursrecht