ECLI:NL:RBDHA:2023:357

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 januari 2023
Publicatiedatum
18 januari 2023
Zaaknummer
NL22.23286
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het besluit van de staatssecretaris over de verantwoordelijkheid van Italië voor de asielaanvraag van eiser

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 18 januari 2023 wordt het beroep van eiser tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid beoordeeld. Eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, maar deze werd niet in behandeling genomen omdat Italië volgens de Dublinverordening verantwoordelijk werd geacht voor de beoordeling van zijn asielaanvraag. Eiser betoogde dat zijn vader, die in Nederland verblijft, afhankelijk is van zijn zorg, en dat dit een reden zou moeten zijn om de overdracht aan Italië te voorkomen. De rechtbank oordeelt echter dat eiser niet voldoende bewijs heeft geleverd om deze afhankelijkheid aannemelijk te maken. De rechtbank wijst erop dat de medische onderbouwing van de klachten van eisers vader ontbreekt en dat de gestelde afhankelijkheidsrelatie onvoldoende is onderbouwd.

Daarnaast stelt eiser dat de situatie in Italië is verslechterd en dat er geen vertrouwen meer kan worden gesteld in de Italiaanse opvangvoorzieningen. Hij verwijst naar verschillende nieuwsberichten en rapporten die de situatie in Italië beschrijven. De rechtbank concludeert echter dat de argumenten van eiser grotendeels speculatief zijn en dat er geen concrete aanwijzingen zijn dat de situatie in Italië zo ernstig is dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel niet meer kan worden toegepast. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris terecht heeft vastgesteld dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en zijn er geen gronden voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.23286

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 januari 2023 in de zaak tussen

[eiser] , v-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. A.J.M. Mohrmann),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. J.D. Alberda).

Procesverloop

Bij besluit van 14 november 2022 (het bestreden besluit) heeft de staatssecretaris de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 28 december 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Bestreden besluit
1. De staatssecretaris heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van de Dublinverordening is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Italië een verzoek om overname gedaan. Italië heeft hierop niet tijdig gereageerd, waarmee de verantwoordelijkheid van Italië in beginsel vaststaat.
Afhankelijkheidsrelatie tussen eiser en zijn vader
2. Eiser betoogt dat Italië niet verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielaanvraag, omdat zijn vader afhankelijk is van zijn zorg. Eisers vader heeft sinds 9 juni 2022 een verblijfsvergunning asiel. Volgens eiser lijdt zijn vader aan diabetes, een hernia en heeft hij last van psychosomatische stresssymptomen. Eiser heeft als onderbouwing een ongedateerde verklaring van zijn woonbegeleider [woonbegeleider] overgelegd. Eiser beroept zich op artikel 16 en 17 van de Dublinverordening.
2.1
Op grond van artikel 16, eerste lid, van de Dublinverordening, zorgen de lidstaten er normaliter voor dat, als de ouder van de verzoeker wegens een ernstige ziekte, een zware handicap of hoge leeftijd, die wettig verblijft in een van de lidstaten afhankelijk is van de hulp van de verzoeker, de verzoeker kan blijven bij die ouder, op voorwaarde dat er in het land van herkomst familiebanden bestonden, de ouder of de verzoeker in staat is voor de afhankelijke persoon te zorgen en de betrokkenen schriftelijk hebben verklaard dat zij dit wensen.
Op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening, voor zover hier van belang, kan een lidstaat besluiten een bij hem ingediend verzoek om internationale bescherming van een onderdaan van een derde land of een staatloze te behandelen, ook al is hij daartoe op grond van de in deze verordening neergelegde criteria niet verplicht.
2.2
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) is het voor een afhankelijkheidsrelatie als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de Dublinverordening aan de vreemdeling om aannemelijk te maken dat hij van zijn familielid afhankelijk is voor het verlenen van de benodigde hulp. De vreemdeling moet de hiervoor bedoelde afhankelijkheid in de eerste plaats aannemelijk maken met medische dan wel andere objectieve documenten of, in het geval dat hij daarover niet beschikt, uitleggen waarom ze die niet kan overleggen. [1] Deze rechtspraak geldt ook voor de situatie waarin juist het familielid afhankelijk van de vreemdeling stelt te zijn.
2.3
De rechtbank stelt vast dat uit de brief van [woonbegeleider] volgt dat zowel eiser als zijn vader verblijven in het AZC te Zaandam en dat het volgens haar voor hun welzijn beter zou zijn als ze elkaar kunnen blijven ondersteunen. [woonbegeleider] wijst erop dat eiser de oudste zoon is en van jongs af aan de rol van beschermer en verzorger van zijn vader op zich heeft genomen. Ook stelt [woonbegeleider] dat eisers vader lijdt aan een hernia en dat hij een sociale fobie heeft. De rechtbank overweegt dat [woonbegeleider] weliswaar een objectieve bron is, maar overweegt tevens dat het door haar gestelde over de gezondheidstoestand van eisers vader niet gebaseerd is op enig medisch oordeel of onderzoek. In het door eiser overgelegde patiëntendossier van zijn vader staan bijvoorbeeld geen van de door eiser of [woonbegeleider] genoemde diagnoses. Verder bevinden er zich in het dossier geen (medische) stukken en is ook anderszins niet gebleken dat eisers vader voor de genoemde klachten wordt behandeld. Eiser heeft niet uitgelegd waarom geen onderbouwing van de door hem gestelde medische klachten kan worden overgelegd. Weliswaar is begrijpelijk dat eiser niet gescheiden wil worden van zijn vader en blijkt uit de brief van [woonbegeleider] dat sprake is van ondersteuning, maar heeft eiser de gestelde afhankelijkheidsrelatie met zijn vader onvoldoende onderbouwd voor een geslaagd beroep op artikel 16 van de Dublinverordening. De staatssecretaris stelt ook niet ten onrechte dat overdracht van eiser vanwege het voorgaande geen onevenredige hardheid oplevert en dat de staatssecretaris dus geen gebruik hoeft te maken van zijn bevoegdheid in artikel 17 van de Dublinverordening. De beroepsgrond slaagt niet.
Interstatelijk vertrouwen
3. Eiser stelt dat niet langer van de vaste rechtspraak van de Afdeling mag worden uitgegaan, omdat de situatie in Italië sterk is verslechterd en waarschijnlijk nog slechter wordt. Eiser verwijst in de eerste plaats naar het artikel ‘Italië ontruimt overvol migrantenkamp op Lampedusa’ uit Trouw van 10 juli 2022, waar volgens hem uit blijkt dat de situatie in Italië inmiddels onhoudbaar is. Meer in het algemeen wijst eiser erop dat de radicaal-rechtse oppositiepartij Fratelli d'Italia van Giorgia Meloni de parlementsverkiezingen gewonnen heeft en dat deze partij tegen migranten is. Eiser verwijst naar het nieuwsbericht ‘What a far-right government in Italy means for asylum seekers and migrants’ van de website The New Humanitarian van 28 September 2022 waarin staat dat Fratelli d'Italia beloofd heeft om een zeeblokkade te implementeren om te voorkomen dat migranten de Italiaanse havens bereiken. Hierdoor is het volgens eiser erg waarschijnlijk dat er in de toekomst nieuwe wet- en regelgeving komt, waardoor niet meer voldaan kan worden aan het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Hij stelt bovendien dat de staatssecretaris er ten onrechte van uitgaat dat hij geen asiel heeft aangevraagd in Italië en wijst op het ‘Country Report: Italy’ van Asylum Information Database (AIDA) van 20 mei 2022. Hieruit blijkt namelijk volgens hem dat Dublin-terugkeerders die al een asielaanvraag hadden ingediend, na overdracht aan Italië lange tijd worden gedetineerd en zonder toegang tot de asielprocedure worden uitgezet naar hun land van herkomst. Eiser wijst op de website van een samenwerkingsverband tussen een Italiaanse NGO en Vluchtelingenwerk Nederland, waaruit volgens hem blijkt dat detentie, voor administratieve redenen, in Italië veelvuldig wordt toegepast. Eiser betoogt daarom dat er eerst individuele garanties moeten worden gevraagd om de daadwerkelijke behandeling van asielaanvraag van eiser veilig te stellen en zo te voorkomen dat hij wordt uitgezet naar zijn land van herkomst Syrië. Ten slotte wijst eiser op de zogenoemde
circular letterafkomstig van de Italiaanse overheid van 5 december 2022. Volgens eiser blijkt hieruit (ook) dat niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan, omdat uit dit document blijkt dat er geen opvang beschikbaar is. Eiser verwijst ter verdere onderbouwing daarvan op de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht, van 29 december 2022. [2]
3.1
De Afdeling heeft laatstelijk in haar uitspraak van 4 mei 2022 geoordeeld dat de staatssecretaris (zelfs ook voor bijzonder kwetsbare vreemdelingen) ten opzichte van Italië van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan. [3] De Afdeling doet dit onder verwijzing naar haar eerdere uitspraken van 8 april 2020, 15 oktober 2020 en 25 februari 2021 en het arrest van het EHRM van 15 april 2021, gerectificeerd op 18 mei 2021. [4] In het laatstgenoemde arrest is – kort samengevat – door het EHRM doorslaggevend geacht dat er in Italië nieuwe wetgeving is aangenomen met meer waarborgen en waarin bepaalde versoberingen van het strenge ‘Salvini-decreet’ zijn teruggedraaid.
3.2
De rechtbank stelt vast dat eisers betoog over toekomstige wetgeving grotendeels speculatief van aard is. Volgens eiser is weliswaar erg waarschijnlijk dat de regering-Meloni er in de toekomst nieuwe wet- en regelgeving komt, waardoor niet meer voldaan kan worden aan het interstatelijk vertrouwensbeginsel, maar deze verwachting is onvoldoende concreet. Vooralsnog geldt het uitgangspunt van het EHRM, dat juist uitgaat van een situatie met recente wetgeving met meer waarborgen en waarin bepaalde versoberingen zijn teruggedraaid. Het artikel van The New Humanitarian doet daarom geen afbreuk aan de vaste rechtspraak van de Afdeling.
3.3
Dat laatste geldt ook voor het artikel in Trouw, omdat dat weliswaar een zorgwekkende situatie op het eiland Lampedusa beschrijft voor asielzoekers die daar per boot arriveren, maar geen informatie bevat over de situatie van Dublin-terugkeerders zoals eiser. Verder is eisers stelling dat hij na overdracht aan Italië zal worden gedetineerd onvoldoende onderbouwd. Weliswaar blijkt uit het rapport van AIDA dat Dublin-terugkeerders wiens aanvraag in Italië is afgewezen en vervolgens het land hebben verlaten zonder beroep in te stellen, na overdracht kunnen worden opgesloten in een zogenoemde CPR, maar geldt dat niet voor eiser, omdat hij er nog geen asiel heeft aangevraagd. Eiser heeft namelijk tijdens het gehoor op 10 april 2022 letterlijk verklaard: “Ik heb geen asiel aangevraagd in Italië.” [5] Dit wordt bovendien bevestigd door de code die de Italiaanse autoriteiten aan zijn Eurodac-registratie hebben verbonden. Die code begint namelijk met IT2, waarbij de 2 staat voor derdelanders die zijn aangehouden in verband met het illegaal overschrijden van de grens van de lidstaat, terwijl asielzoekers met een 1 worden aangeduid. [6] De verwijzing van eiser naar het AIDA-rapport en de website van de Italiaanse NGO en Vluchtelingenwerk Nederland doet daarom ook geen afbreuk aan de vaste rechtspraak van de Afdeling, omdat niet aannemelijk is gemaakt dat eiser daadwerkelijk zal worden gedetineerd. De rechtbank stelt ten slotte vast dat eiser zijn betoog dat hij zal worden uitgezet naar zijn land van herkomst Syrië niet heeft onderbouwd. Eiser heeft dus niet aannemelijk gemaakt dat de situatie in Italië sterk is verslechterd en waarschijnlijk nog slechter wordt, of dat eerst individuele garanties moeten worden gevraagd om de daadwerkelijke behandeling van zijn asielaanvraag veilig te stellen en zo te voorkomen dat hij wordt uitgezet naar zijn land van herkomst.
3.4
De rechtbank stelt vast dat in de
circular lettervan 5 december 2022 het volgende staat:
“(…) This is to inform you that due to unavailability of reception facilities Member States are requested to temporarily suspend transfers to Italy from tomorrow, with the exception of family reunification of unaccompanied minors. (…)”
Hoewel kennelijk op dit moment sprake is van “suddenly appeared technical reasons related to unavailability of reception facilities”, moet dat vanwege de gestelde tijdelijke aard daarvan vooralsnog enkel worden beschouwd als een tijdelijk beletsel dat aan feitelijke overdracht in de weg staat. Naar het oordeel van de rechtbank duidt de tekst van dit bericht weliswaar op een probleem dat potentieel aan het interstatelijk vertrouwensbeginsel raakt, maar op basis van de beschikbare informatie (nog) niet op structurele en fundamentele tekortkomingen in de Italiaanse opvangvoorzieningen. Door het overleggen van de
circular letteris eiser er daarom niet in geslaagd om het bewijsvermoeden dat uitgaat van het interstatelijk vertrouwensbeginsel te weerleggen. Eisers verwijzing naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht, vormt onvoldoende reden voor een ander oordeel. Anders dan in die uitspraak neemt de rechtbank in dit beroep tot uitgangspunt dat uit het interstatelijk vertrouwensbeginsel voortvloeit dat de staatssecretaris in het algemeen geen onderzoek naar de opvangvoorzieningen in een andere lidstaat hoeft te doen zolang niet aannemelijk is gemaakt dat niet langer van dit beginsel kan worden uitgegaan. Die bewijslast ligt immers bij de vreemdeling.
3.5
Zoals de Afdeling in haar uitspraak van 31 mei 2022 overweegt, zal de staatssecretaris de asielaanvraag alsnog inhoudelijk moeten behandelen als de tijdelijke belemmering voor overdracht langer duurt dan de overdrachtstermijn. [7] Daarmee is in de Dublinverordening voorzien in een waarborg die voorkomt dat asielzoekers zoals eiser lang in onzekerheid verkeren over welke lidstaat verantwoordelijk is voor inhoudelijke beoordeling van hun asielaanvraag. In het geval van eiser ligt voor de hand dat Nederland verantwoordelijk wordt, omdat de uiterste overdrachtstermijn in zijn geval afloopt op 20 januari 2023. Desondanks stelt de staatssecretaris zich met een beroep op het interstatelijk vertrouwensbeginsel terecht op het standpunt dat Italië zich aan zijn internationale verplichtingen ten opzichte van eiser zal houden en heeft hij terecht vastgesteld dat Italië verantwoordelijk is voor behandeling van eisers asielaanvraag. De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie
4. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Klein Egelink, rechter, in aanwezigheid van mr. M.F. van den Brink, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 8 juli 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1481.
4.Respectievelijk ECLI:NL:RVS:2020:986, ECLI:NL:RVS:2020:2449, ECLI:NL:RVS:2021:464 en ECLI:CE:ECHR:2021:0323DEC004659519.
5.Zie pagina 6 van het verslag nader gehoor.
6.Dit volgt uit artikel 24, vierde lid, in samenhang met artikel 14, eerste lid, van verordening (EU) nr. 603/2013.