ECLI:NL:RBDHA:2023:3575

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 maart 2023
Publicatiedatum
20 maart 2023
Zaaknummer
NL23.3085
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dublin-overdracht naar Italië en de zorgrelatie van de eiser met zijn minderjarige zwager

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 maart 2023 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft besloten om de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling te nemen. Dit besluit is genomen op grond van de Dublinverordening, waarbij Italië als verantwoordelijk land is aangewezen voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser, die afkomstig is uit Syrië. Eiser heeft op 5 juli 2022 asiel aangevraagd in Nederland, maar blijkt op 22 juni 2022 via Italië illegaal het grondgebied van de EU te zijn binnengekomen.

Eiser heeft tegen het besluit van de staatssecretaris beroep ingesteld, waarbij hij aanvoert dat de overdracht naar Italië een onevenredige hardheid met zich meebrengt, omdat hij de zorg voor zijn minderjarige zwager draagt. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser niet voldoende heeft aangetoond dat er een zorgrelatie bestaat tussen hem en zijn zwager, die sinds 2016 bij hem woont. De staatssecretaris heeft het beroep op artikel 17 van de Dublinverordening afgewezen, omdat de omstandigheden van eiser niet als uitzonderlijk worden beschouwd.

De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris in redelijkheid heeft kunnen besluiten dat er geen bijzondere individuele omstandigheden zijn die een afwijking van de overdracht aan Italië rechtvaardigen. Eiser heeft niet aangetoond dat zijn zwager afhankelijk van hem is voor zorg, en de rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris niet verplicht is om de asielaanvraag van eiser zelf te behandelen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Eiser kan binnen een week na bekendmaking van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.3085

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. J.M. Suurmeijer),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris

(gemachtigde: mr. K.J. Diender).

Procesverloop

Bij besluit van 31 januari 2023 (het bestreden besluit) heeft de staatssecretaris de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de zaak NL23.3086, op 24 februari 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen A. Zengin. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
1.1
Eiser komt uit Syrië. Hij heeft op 5 juli 2022 een asielaanvraag in Nederland gedaan. Uit het Eurodac-systeem blijkt dat eiser op 22 juni 2022 via Italië illegaal het grondgebied van de lidstaten is ingereisd.
2. De staatssecretaris heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw); daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van Verordening (EU) nr. 604/2013 (Dublinverordening) is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Italië een verzoek om overname gedaan. Italië heeft hierop niet tijdig gereageerd, waarmee de verantwoordelijkheid van Italië per 11 oktober 2022 vaststaat.
3. Eiser stelt dat een overdracht aan Italië getuigt van een onevenredige hardheid, nu eiser de zorg voor zijn minderjarige zwager draagt. De zwager van eiser woont sinds 2016 bij eiser, sinds het overlijden van de vader van de zwager. Bij overdracht aan Italië wordt de familieband verbroken. Eiser meent daarom dat de staatssecretaris moet besluiten om het verzoek van eiser om internationale bescherming in behandeling te nemen. Ter onderbouwing van de familieband heeft eiser persoonlijke foto’s, foto’s van de huwelijksakte en van de verblijfsdocumenten van zijn schoonmoeder, vrouw en zwagers (broers van zijn vrouw) overgelegd.
3.1
De staatssecretaris stelt dat de familieband tussen eiser en zijn zwager niet met documenten onderbouwd is en dat bovendien niet is gebleken dat de aanwezigheid van eiser noodzakelijk is voor het welzijn van zijn zwager. Nu het bijeenhouden en bijeenbrengen van het gezin al geschiedt op grond van de artikelen 8-11 en 16 van de Dublinverordening kent de staatssecretaris een beroep op artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening enkel toe in uitzonderlijke gevallen. De omstandigheden die eiser heeft aangevoerd zijn niet voldoende om een dergelijk uitzonderlijk geval aan te nemen. Bovendien is de zwager van eiser geen gezinslid in de zin van artikel 2, sub g, van de Dublinverordening.
3.2
De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris in redelijkheid heeft kunnen beslissen dat er geen sprake is van bijzondere individuele omstandigheden op grond waarvan zou moeten worden afgezien van overdracht aan Italië. Eiser heeft met de overgelegde documenten niet aangetoond dat zijn zwager afhankelijk van hem is. Uit de overgelegde verblijfsdocumenten blijkt bijvoorbeeld wel op welk adres zijn vrouw en schoonfamilie in 2016 verbleven, maar niet of eiser ook op dit adres woonde. Daarnaast heeft eiser niet aangetoond dat zijn zwager van hem afhankelijk was voor zorg. De schoonmoeder van eiser woonde op hetzelfde adres als de zwager. Eiser heeft niet gesteld, noch is gebleken, dat de schoonmoeder geen zorg kon bieden aan de zwager. Ook de persoonlijke foto’s en de huwelijksakte bewijzen niet dat een dergelijke zorgrelatie tussen eiser en zwager bestaat. Eiser heeft voorts nagelaten een verklaring van Nidos over te leggen, waaruit blijkt dat Nidos ervan uitgaat dat eiser de zorg over zijn zwager draagt. De enkele aanwezigheid van de zwager in hetzelfde AZC als eiser is onvoldoende om afhankelijkheid van de zwager aan te nemen.
4. Eiser stelt voorts dat ten aanzien van Italië niet langer uitgegaan kan worden van het interstatelijk vertrouwensbeginsel en verwijst in dit kader naar de circular letter van 5 december 2022 van de Italiaanse autoriteiten en twee uitspraken van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond van 30 januari 2023 en 3 februari 2023. [1]
4.1
De rechtbank is van oordeel dat uit de circular letter van 5 december 2022 niet volgt dat voor Italië niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgegaan kan worden. Zoals in meerdere uitspraken van deze rechtbank is overwogen, gaat het hier om een feitelijk, tijdelijk overdrachtsbeletsel, welke niet tot gevolg heeft dat de vaststelling van de verantwoordelijkheid van Italië onrechtmatig is. [2]
4.2
Hoewel niet duidelijk is hoe lang de opschorting voort zal duren, betekent dit niet dat de staatssecretaris de behandeling van de asielaanvraag aan zich moet trekken of nadere informatie moet opvragen bij de Italiaanse autoriteiten. In de Dublinverordening [3] zelf is reeds gewaarborgd dat de onzekerheid over de overdracht van beperkte duur is. Wanneer de uiterste overdrachtstermijn verloopt, voordat overdracht naar Italië weer mogelijk is, volgt uit het systeem van de Dublinverordening dat de verzoekende lidstaat, in casu Nederland, de asielaanvraag van eiser alsnog moet behandelen.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond.
5.1
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.Y.B. Jansen, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Dijk, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

2.Vergelijk bijvoorbeeld de uitspraken van deze rechtbank, zittingsplaats Middelburg van 13 februari 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:1719, zittingsplaats Rotterdam van 14 februari 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:1685 en zittingsplaats Groningen 3 februari 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:1194.
3.Artikel 29, eerste en tweede lid, van de Dublinverordening.