ECLI:NL:RBDHA:2023:3580

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 maart 2023
Publicatiedatum
20 maart 2023
Zaaknummer
NL23.1580
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel in Dublin-zaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 maart 2023 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, van Ghanese nationaliteit, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft aangevraagd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, waarbij hij aanvoert dat de situatie in Italië zodanig is verslechterd dat niet meer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. De rechtbank heeft de zaak op 13 maart 2023 behandeld en geconcludeerd dat eiser niet heeft aangetoond dat er sprake is van ernstige tekortkomingen in de asielprocedure of opvangvoorzieningen in Italië. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin is geoordeeld dat, ondanks de tekortkomingen, het interstatelijk vertrouwensbeginsel nog steeds van toepassing is. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.1580

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser,

geboren op [geboortedatum] ,
van Ghanese nationaliteit,
V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. B. de Haan),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. A. Wildeboer).

Procesverloop

Bij besluit van 18 januari 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en de gronden ingediend. Het verzoek een voorlopige voorziening te treffen staat geregistreerd onder het zaaknummer NL23.1581. Hierop wordt bij afzonderlijke uitspraak beslist.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de zaak NL23.1581, op 13 maart 2023 op zitting behandeld. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. Eiser heeft op 17 augustus 2022 in Nederland een asielaanvraag ingediend. Uit onderzoek in Eurodac is gebleken dat eiser op 18 september 2016 een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend in Italië. Eiser heeft in het aanmeldgehoor verklaard dat zijn asielverzoek in Italië is afgewezen.
1.1.
Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van Verordening (EU) nr. 604/2013 (Dublinverordening) is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland op 12 september 2022 bij Italië een verzoek om terugname gedaan. Italië heeft dit verzoek op 23 september 2022 aanvaard.
1.2.
Op 23 december 2022 heeft verweerder aan de Duitse autoriteiten laten weten dat overdracht niet kan plaatsvinden binnen de vastgestelde termijn, omdat eiser met onbekende bestemming is vertrokken, zodat de termijn op grond van artikel 29, tweede lid, van de Dublinverordening is verlengd tot achttien maanden.
2. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en voert, onder herhaling en inlassing van zijn zienswijze, het volgende aan. De gemachtigde van eiser heeft aangegeven dat er procesbelang bestaat, nu hij nog contact onderhoudt met eiser en dat eiser een inhoudelijke beoordeling wenst op zijn beroep. Eiser stelt zich voorts op het standpunt dat ten aanzien van Italië niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Eiser stelt dat klagen bij de Italiaanse autoriteiten op voorhand vruchteloos is. Verder stelt eiser dat de behandeling van asielzoekers door de Italiaanse autoriteiten blijk geeft van de in het Jawo-arrest genoemde onverschilligheid, die ook bij eiser zal leiden tot materiële deprivatie. Eiser wijst ter onderbouwing op het AIDA-rapport d.d. 27 mei 2020, het ECRE-rapport ’The implementation of the Dublin III Regulation in 2019 and During COVID-19: Different figures, Same Conclusions’ d.d. 28 augustus 2020, het AIDA-rapport d.d. 3 juni 2021, en het AIDA-rapport d.d. 9 mei 2022. Eiser meent dat verweerder op geen enkele wijze aangeeft waarom een verwijzing in algemene zin naar de rapportages onvoldoende zou zijn om een beroep te doen op hetgeen in die rapportages staat. Tot slot wijst eiser op de
circular lettervan 5 december 2022, de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht van 29 december 2022 en ter zitting naar de uitspraak van rechtbank Amsterdam van 7 maart 2023. Gelet op het voorgaande meent eiser dat verweerder zijn asielverzoek alsnog aan zich dient te trekken op grond van artikel 17 van de Dublinverordening.
3. De rechtbank is allereerst van oordeel dat er nog procesbelang bestaat ondanks dat eiser (eerder) met onbekende bestemming is vertrokken, nu de gemachtigde van eiser heeft aangegeven dat hij op 7 maart 2023 nog contact heeft gehad met eiser via Whatsapp en heeft toegelicht dat eiser een inhoudelijke beoordeling wenst op zijn beroep. De rechtbank is daarom van oordeel dat eiser een rechtens te beschermen belang heeft bij een beoordeling van de rechtmatigheid van het bestreden besluit.
3.1.
Voorts overweegt de rechtsbank dat het uitgangspunt is dat verweerder ten aanzien van Italië mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat in Italië sprake is van aan het systeem gerelateerde tekortkomingen in de asielprocedure of de opvangvoorzieningen die ernstige, op feiten berustende gronden vormen om aan te nemen dat eiser een reëel risico zal lopen op onmenselijke of vernederende behandelingen in de zin van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. Daarvan is pas sprake als die tekortkomingen structureel zijn en een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken; zie het arrest Jawo van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 19 maart 2019 (ECLI:EU:C:2019:2018). De rechtbank is van oordeel dat eiser hier niet in is geslaagd. De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft in verschillende uitspraken geoordeeld dat, hoewel de algemene situatie en leefomstandigheden van asielzoekers in Italië bepaalde tekortkomingen kennen, verweerder ten aanzien van Italië nog steeds van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan uitgaan. De rechtbank verwijst in dat kader naar de uitspraken van 10 januari 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:49), van 26 augustus 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:2497) en van 18 november 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:3332).
3.2.
Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat uit de door eiser overgelegde rapporten weliswaar volgt dat er moeilijkheden bestaan met betrekking tot (toegang tot) de asielprocedure en opvangvoorzieningen, maar dat daaruit niet blijkt dat Dublinclaimanten in Italië in het geheel geen toegang hebben tot de asielprocedure of opvangvoorzieningen. De informatie uit de AIDA-rapport van mei 2022 is reeds besproken in de uitspraak van de Afdeling van 26 augustus 2022. Daarin is geoordeeld dat hierin geen wezenlijk ander beeld wordt geschetst van de situatie in Italië voor Dublinclaimanten dan uit de landeninformatie volgt die al bij eerdere uitspraken van de Afdeling is betrokken. Uit de update volgt niet dat de situatie in Italië, na de vorige AIDA-rapporten, dusdanig is verslechterd dat niet meer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. De Afdeling heeft dit in de uitspraak van 19 december 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:3801) nog eens bevestigd. Verweerder stelt voorts terecht dat de eerdere AIDA-rapporten ook zijn meegewogen door de Afdeling in eerdere uitspraken (namelijk in die van 8 april 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:986), 15 oktober 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:2449) en 26 november 2021 (ECLI:NL:2021:2738)). De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat een algemene verwijzing naar de rapporten zonder aan te geven om welke passages het gaat, ter onderbouwing van zijn standpunt volstaat, nu het aan eiser is om te concretiseren hoe deze informatie ertoe leidt dat er in het geval van eiser niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan.
3.3.
Ook uit het persoonlijk relaas van eiser valt niet af te leiden dat de asielprocedure en de opvang van asielzoekers in Italië niet aan de daaraan te stellen eisen voldoen. De Italiaanse autoriteiten hebben het claimverzoek geaccordeerd en eiser heeft niet aangetoond of aannemelijk gemaakt dat er concrete aanknopingspunten zijn dat Italië zich niet aan zijn internationale verplichtingen houdt. Bij eventuele problemen met betrekking tot het verkrijgen van hulp, opvang, of anderszins, ligt het op de weg van eiser om daarover in Italië te klagen bij de (hogere) autoriteiten of de daartoe geëigende instanties. Het is niet gebleken dat zij eiser niet zouden kunnen of willen helpen, of dat klagen bij voorbaat zinloos is.
3.4.
Ook de door eiser aangehaalde
circular lettervan 5 december 2022 van de Italiaanse immigratiedienst leidt niet tot een ander oordeel. Hoewel uit de
circular letterblijkt dat Italië tijdelijk geen overdrachten accepteert, doet dit niet af aan de verantwoordelijkheid van Italië om het asielverzoek van eiser te behandelen. Ook is op dit moment op basis van de gegevens van de Italiaanse autoriteiten niet vast te stellen dat overdracht niet op afzienbare termijn mogelijk zou zijn. Bovendien volgt uit het systeem van de Dublinverordening dat, als door welk beletsel dan ook de termijn voor overdracht niet wordt gehaald, de verantwoordelijkheid voor de behandeling van het asielverzoek bij de verzoekende lidstaat berust.
3.5.
Gelet op het voorgaande heeft verweerder heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat er geen aanleiding is om de behandeling van de asielaanvraag van eiser aan zich te trekken op grond van artikel 17 van de Dublinverordening. Evenmin ziet de rechtbank aanknopingspunten dat de overdracht van onevenredige hardheid zou getuigen.
4. Het beroep is ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.Y.B. Jansen, rechter, in aanwezigheid van Z.P. de Wilde, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.