ECLI:NL:RBDHA:2023:3735

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 maart 2023
Publicatiedatum
22 maart 2023
Zaaknummer
NL23.4064
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verweerder weigert asielaanvraag op basis van Dublinverordening; beoordeling van tijdelijke opschorting overdracht naar Italië

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 maart 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de asielaanvraag van eiser, die niet in behandeling is genomen door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De rechtbank heeft geoordeeld dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder, waarin werd gesteld dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag, en dat de aanvraag niet in behandeling werd genomen omdat Italië een verzoek om overname niet tijdig had afgehandeld.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de opschorting van overdrachten door Italië, zoals vermeld in een circular letter van 5 december 2022, niet leidt tot een onrechtmatige vaststelling van Italië als verantwoordelijke lidstaat. De rechtbank oordeelt dat de tijdelijke opschorting van overdrachten door Italië een feitelijk beletsel is en dat er geen aanleiding is om aan te nemen dat eiser in Italië een reëel risico loopt op een onmenselijke of vernederende behandeling. Eiser heeft niet overtuigend aangetoond dat de situatie in Italië zodanig is dat hij bij overdracht een reëel risico loopt op schending van zijn rechten onder het EVRM en het EU-Handvest.

De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er kan binnen een week na bekendmaking hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.4064

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. J.M. Suurmeijer),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M.P. Gaal-de Groot).

Procesverloop

1. Bij besluit van 8 februari 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
1.1
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
1.2
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.3
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de zaak NL23.4065, op 8 maart 2023 op zitting behandeld. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

Besluit
2. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw); daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van Verordening (EU) nr. 604/2013 (Dublinverordening) is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Italië een verzoek om overname gedaan. Italië heeft hierop niet tijdig gereageerd, waarmee de verantwoordelijkheid van Italië vaststaat.
2.1
Dat Italië blijkens de circular letter van 5 december 2022 de Dublinoverdrachten opschort en de claimverzoeken niet weigert, duidt er volgens verweerder op dat sprake is van een tijdelijkheid en dat Italië uiteindelijk wel meent de verantwoordelijke lidstaat te zijn die de asielaanvraag moet beoordelen. Het tijdelijke overdrachtsbeletsel maakt de vaststelling van Italië als verantwoordelijke lidstaat niet onrechtmatig. Met de bindende overdrachtstermijnen in artikel 29, eerste en tweede lid, van de Dublinverordening wordt gewaarborgd dat onzekerheid over overdracht van beperkte duur is. Er is geen aanleiding om eiser alvorens het verstrijken van de uiterlijke overdrachtstermijn op te nemen in de nationale asielprocedure. Eiser heeft met de door hem aangehaalde circular letter van 5 december 2022 en de verwijzing naar uitspraken van de rechtbank hierover niet aannemelijk gemaakt dat hij in Italië een reëel risico loopt op een onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 4 van het EU-Handvest.
Beroepsgronden
3. Eiser blijft bij zijn stelling dat de opschorting van overdrachten door Italië geen tijdelijk feitelijk beletsel is. Het is volgens hem een juridische omstandigheid die relevant is voor de beoordeling van het overdrachtsbesluit en daarmee een juridisch beletsel voor overdracht. Deze omstandigheid was bij verweerder bekend bij het nemen van het besluit. Eiser verwijst naar de uitspraken van zittingsplaats Utrecht van 13 januari 2023 (NL22.26182) en van 7 februari (NL23.171) en naar de uitspraken van zittingsplaats Roermond van 30 januari 2023 (ECLI:NL:RBDHA:2023:838), van 3 februari 2023 (ECLI:NL:RBDHA:2023:1082) en van 13 februari 2023 (NL22.26199). Eiser stelt dat hij bij overdracht aan Italië een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 EVRM en artikel 4 EU-Handvest. Verweerder motiveert ten onrechte niet dat hij, als overdracht weer wordt toegestaan, niet een dergelijk risico loopt.
Beoordeling rechtbank
4. Het uitgangspunt is dat verweerder ten aanzien van Italië mag uitgaan van het
interstatelijk vertrouwensbeginsel. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat dit in dit
geval niet kan.
4.1
De rechtbank overweegt dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
(ABRvS) in verschillende (recente) uitspraken (zie bijvoorbeeld de uitspraak van
19 december 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3801, en de uitspraak van 26 augustus 2022,
ECLI:NL:RVS:2022:2497) heeft geoordeeld dat, hoewel de algemene situatie en
leefomstandigheden van asielzoekers in Italië bepaalde tekortkomingen kennen, verweerder ten aanzien van Italië nog steeds van het interstatelijk vertrouwensbeginsel
kan uitgaan. Van dit uitgangspunt wordt slechts afgeweken indien eiser aannemelijk maakt
dat het asiel- en opvangsysteem in Italië dusdanige tekortkomingen vertoont dat zij bij
overdracht een reëel risico lopen op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het
EVRM of artikel 4 van het EU-Handvest. Eiser is hier naar het oordeel van de rechtbank
niet in geslaagd.
4.2
In de circular letter van 5 december 2022 heeft Italië aan de EU-lidstaten laten weten dat de overdrachten van Dublinclaimanten tijdelijk moeten worden opgeschort vanwege technische redenen die verband houden met het niet beschikbaar zijn van (voldoende) opvangvoorzieningen. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat de opschorting van overdrachten aan Italië in het kader van de Dublinverordening moet worden beschouwd als een tijdelijk, feitelijk overdrachtsbeletsel (vgl. de uitspraak van de ABRvS van 8 april 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1032). De rechtbank ziet in de circular letter geen aanleiding voor vernietiging van het bestreden besluit (zie ook de uitspraken van deze rechtbank en zittingsplaats van 23 februari 2023 (ECLI:NL:RBNNE:2023:637) en van 2 maart 2023 (ECLI:NL:RBDHA:2023:2429).
4.3
De rechtbank stelt vast dat eiser, behalve vanwege het opschorten van de overdrachten, overigens niet heeft gesteld dat zijn overdracht aan Italië zal leiden tot een schending van artikel 3 EVRM en artikel 4 EU-Handvest.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Boerlage-van den Bosch, rechter, in aanwezigheid van mr. M.J.C. ten Hoopen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.