ECLI:NL:RBDHA:2023:3750

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 maart 2023
Publicatiedatum
22 maart 2023
Zaaknummer
AWB 22/6742
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van verblijfsvergunning met terugwerkende kracht in het bestuursrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 maart 2023 uitspraak gedaan in een geschil over de intrekking van de verblijfsvergunning van eiser, een Egyptische nationaliteit houder, met terugwerkende kracht. Eiser had een verblijfsvergunning voor verblijf als familie- of gezinslid bij een referent. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft op 28 april 2022 besloten om de verblijfsvergunning van eiser in te trekken, met terugwerkende kracht per 8 december 2021, na een melding van de referent dat de relatie was verbroken. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard in het bestreden besluit van 11 oktober 2022. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 16 maart 2023 heeft de gemachtigde van eiser aangevoerd dat de intrekking met terugwerkende kracht onterecht is, en dat dit gevolgen heeft voor zijn werk, omdat hij zonder verblijfsvergunning komt te staan. Eiser heeft ook gesteld dat hij ten onrechte niet is gehoord. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat er problemen zijn ontstaan door de intrekking van de verblijfsvergunning. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin is geoordeeld dat de wetgever de mogelijkheid heeft gegeven om een verblijfsvergunning met terugwerkende kracht in te trekken, mits niet meer wordt voldaan aan de voorwaarden waaronder de vergunning is verleend.

De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 22/6742

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 maart 2023 in de zaak tussen

[eiser] , eiser,

geboren op [geboortedatum] ,
van Egyptische nationaliteit,
V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. S. de Vaal),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. L.O. Augustinu).

Inleiding

Bij besluit van 28 april 2022 (het primaire besluit) heeft verweerder de verblijfsvergunning van eiser met verblijfsdoel ‘Verblijf als familie- of gezinslid bij [referent] ’ met terugwerkende kracht per 8 december 2021 ingetrokken.
Bij besluit van 11 oktober 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 maart 2023. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Beoordeling door de rechtbank

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] en heeft de Egyptische nationaliteit. Hij is in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor het doel ‘verblijf als familie- of gezinslid bij [referent] ’ (referente). Na een melding van referente dat de relatie is verbroken en de samenwoning is geëindigd heeft verweerder het voornemen geuit om de verblijfsvergunning van eiser te beëindigen. Bij het primaire besluit is verweerder hiertoe overgegaan. Met het bestreden besluit heeft verweerder dat besluit gehandhaafd.
2. De rechtbank stelt vast dat eiser het eindigen van de relatie en het eindigen van de samenleving niet heeft bestreden. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiser desgevraagd aangegeven dat eiser inmiddels niet meer in Nederland is.
3. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. Hij voert aan dat in geschil blijft het met terugwerkende kracht intrekken van de verblijfsvergunning waarbij is verwezen naar het artikel van prof. mr. P. Boelens “Wat is de ruimte voor intrekking van een verblijfsvergunningen met terugwerkende kracht?” waarin Boelens ingaat op de Afdelingsjurisprudentie en de strijd met artikel 17 en artikel 45 van de Vw 2000 en zijn conclusie trekt dat intrekking alleen ex-nunc kan geschieden en de Afdelingsjurisprudentie in strijd is met de wet
.Eiser verwijst naar de inhoud van dit artikel en stelt dat verweerder hier ten onrechte niet op in is gegaan. Voorts stelt eiser dat de intrekking met terugwerkende kracht gevolgen heeft voor het werk van eiser waarbij de werkgever geconfronteerd kan worden met een boete omdat eiser ineens niet meer beschikt over een verblijfsvergunning. Voorts stelt eiser dat hij ten onrechte niet is gehoord.
4. De rechtbank volgt dit standpunt niet. De rechtbank wijst in dit verband naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 26 maart 2007 ECLI:NL:RVS:2007:BA3399, die verweerder ook in het bestreden besluit heeft genoemd. In die uitspraak heeft de ABRvS als volgt geoordeeld:
“Zoals door appellant terecht is opgemerkt, is noch in deze artikelen, noch elders in de
Vw 2000, uitdrukkelijk bepaald dat een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met terugwerkende kracht kan worden ingetrokken. Hieruit volgt evenwel niet dat dat in strijd zou zijn met het stelsel van de Vw 2000. Uit dat stelsel, in het bijzonder in aanmerking genomen de gronden van intrekking van zodanige vergunning, neergelegd in artikel 18, eerste lid, en de bevoegdheid tot het stellen van nadere regels, neergelegd in het tweede lid, van die bepaling, volgt veeleer dat de wetgever met het toekennen van de bevoegdheid aan de minister om een verblijfsvergunning in te trekken tevens heeft beoogd een beslissing tot intrekking te kunnen laten terugwerken tot het tijdstip waarop niet meer werd voldaan aan de beperking waaronder die verblijfsvergunning was verleend.”
5. In de uitspraak van de Afdeling van 10 mei 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1252, bevestigt de Afdeling dit oordeel in rechtsoverweging 44:

“Het betoog dat de verleende verblijfsvergunning voor verblijf bij echtgenoot niet met terugwerkende kracht had mogen worden ingetrokken, slaagt niet. Zoals de Afdeling in haar uitspraak van 26 maart 2007, ECLI:NL:RVS:2007:BA3399, heeft overgewogen, volgt uit het stelsel van de Vw 2000 dat de wetgever met het toekennen van de bevoegdheid aan de staatssecretaris om een verblijfsvergunning in te trekken omdat niet meer wordt voldaan aan het doel waarvoor de vergunning is verleend, tevens heeft beoogd een besluit tot intrekking te kunnen laten terugwerken tot het tijdstip waarop niet meer aan dat doel werd voldaan.”

6. De stelling dat door intrekking met terugwerkende kracht problemen met de werkgever kunnen ontstaan leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat deze problemen zijn ontstaan. Daarnaast is het in de eerste plaats aan eiser om verweerder in te lichten over zijn verblijfsvergunning relevante gebeurtenissen. Op die manier heeft eiser zelf in de hand dat er – mogelijk – problemen ontstaan doordat verweerder met terugwerkende kracht een vergunning intrekt.
7. Gelet op de inhoud van het bezwaarschrift heeft verweerder niet tot het horen van eiser over hoeven gaan.
8. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J Boerlage-van den Bosch, rechter, in aanwezigheid van mr. M.B.A. Mensink, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 23 maart 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.